Egypte in het werk van Weyerman (3)

De Egyptische prinses in de Leidsche rariteitenkamer

woensdag 31 augustus 2022 – Egyptische mummies spraken zeer tot de verbeelding van Weyerman. Hij gebruikte ze soms in zijn beschrijvingen van wat oudere vrouwen. In een fragment uit Den Echo des Weerelds wordt over een bepaalde dame gezegd ‘[…] dat haar Licghaam allengs verdorde tot een Egyptische Mumie van Memphis […]’.[1]

Weyerman maakt in Den Echo des Weerelds een vergelijking met een Egyptische mummie in het algemeen, maar in enkele andere teksten laat hij zich uit over een specifieke mummie die zich in een Leidse rariteitenkamer bevond. Zo lezen we in De Rotterdamsche Hermes een beschrijving van het door de hitte verschroeide en verzengde uiterlijk van zijn geest Daemon, wiens ‘oogen flikkerden gelyk de blikken van de Egyptische Vorstin op de Leidsche Rariteitkamer’.[2]

En in Den Ontleeder der Gebreeken komen we een gebalsemde Koningin tegen in een sprookje dat de Ontleeder vertelt. Hierin laat de 19-jarige kamerdienaar van een Engelse kolonel zijn oog vallen op een stokoude weduwe van 92 jaar:

[…] zy was zo dor als de Schors van een Kurkboom, en hy was groener als de bast van een Populier. Hy was langer van adem, als den * Noorman, en zy was alzo dempig [= kortademig] als piepende Willem, en indien zy iets vochtiger was, als de gebalsemde Koningin op de Leidsche Rariteitkamer, dat Vocht was zy schuldig, aan het over en weêr over herhaalt gebruik, van Sereesche Sek [= sherry], en Kaneelwater [= kaneellikeur].
* Een admirabel Hartdraver, aan ’t Y, onder wiens hoeven niet veel Klaver wast.[3]

In Eenige scherpe aanmerkingen over de Historie des pausdoms komt op enig moment Hoboken ter sprake, een dorp buiten Antwerpen, dat beroemd is om een zwart kruisbeeld dat ‘den Zwarten God’ wordt genoemd. Hoe lelijk de verteller dit kruisbeeld vindt, blijkt uit de volgende – overigens absurde – vergelijking:

Geen gehangen koning der menscheneeters, geen Egyptische prinses gehuysvest op de Leydsche rariteytkamer, ja geen verraaders hoofd dat te pronk staat in de hondsdagen op de brug tot Londen, is half zo afschuuwelyk als het hoofd van dien zwarten Hobokenschen God![4]

Een laatste tekst waarin sprake is van een mummie in de Leidse rariteitenkamer, staat in De zeldzaame leevens-byzonderheden van Laurens Arminius. In een Antwerpse herberg vindt een ontmoeting plaats met Donna Maria Agatha y Andrade, een dame uit Spanje. Haar uiterlijk wordt in beeldende taal beschreven:

Zij was maager en tamelyk getaant, en geleek eenigszins na een oude Kerklamp, door den rook van zwaarmoedigen olie bezwalkt. Haar tronie, die vry veel zweemde na de gebalsemde Egyptische Prinses op de Rariteytkamer tot Leyden, trok sterk na het masker van een doodshooft, waar mee een Vastenavonds nar de onnoozele Meysjes loopt verschrikken.[5]

In deze drie tekstfragmenten gaat het telkens over een vrouwelijke mummie van koninklijke afkomst. Wie wordt hiermee bedoeld? Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten we naar de Leidse rariteitenkamer en naar het Leiden van begin zeventiende eeuw.

Otho van Heurn (Heurnius) en het Theatrum Anatomicum – Niet alleen particulieren waren in de 16e, 17e en 18e eeuw op zoek naar exotische voorwerpen voor hun rariteitenkabinet. Ook de Leidse universiteit was geïnteresseerd in oudheden en rariteiten, bestemd voor het Theatrum Anatomicum, de snijzaal van de medische faculteit.

Hier werden bijzondere voorwerpen tentoongesteld en geneeskundestudenten kregen er onderricht in de anatomie van het menselijk lichaam. Kort na 1591 was hiervoor een speciale ruimte ingericht in de voormalige Faliede Bagijnenkerk, die in 1575 aan de universiteit was overgedragen.

Otho Heurnius (1577-1652), hoogleraar anatomie en geneeskunde – hij kwam in de eerste aflevering over mumia al kort ter sprake –, was beheerder van de verzameling anatomische preparaten in het Theatrum Anatomicum, dat onder zijn leiding uitgroeide tot een ‘Kabinet van Anatomie en Rariteiten’. Heurnius wilde de collectie van het rariteitenkabinet graag uitbreiden met een Egyptische mummie, maar: hoe kom je aan een mummie?

David le Leu de Wilhem, leverancier van Egyptische oudheden – Een oud-student van de Leidse universiteit, David le Leu de Wilhem (1588-1658), was tussen 1616 en 1619 als koopman actief in Aleppo in Syrië. In die tijd reisde hij een paar keer naar Jeruzalem, Alexandrië en Caïro. In 1619 bezocht hij de necropool van Sakkara, ten zuiden van Caïro, waar hij enkele oudheden kocht, waaronder een halve gemummificeerde arm, die hij in 1620 aan het Leidse rariteitenkabinet schonk. Een jaar later kreeg Heurnius – via de broer van De Wilhems – ook een complete mummie: met lijkkist! 

Heurnius had nu eindelijk een mummie én een kist voor zijn collectie. Maar hij wilde meer. Behalve een bedankbrief stuurde hij David le Leu de Wilhem daarom ook een lijstje van andere voorwerpen die hij voor de verzameling zocht: hoofden, armen en voeten van mummies, opgezette dieren, gedroogde planten en Egyptisch beeldhouwwerk. 

Le Leu de Wilhem leverde tussen 1621 en 1628 inderdaad enkele van de gewenste objecten aan het rariteitenkabinet, dat zich tot een volwaardig museum ontwikkelde en vele bezoekers uit binnen- en buitenland trok.[6]

De collectie was intussen zo omvangrijk geworden, dat er een catalogus nodig werd. Die bevat alle 282 genummerde objecten die in de Anatomiekamer te zien waren, met vermelding van de ruimtes en de kasten waarin ze stonden. Dankzij die catalogus weten we dat zich onder de tentoongestelde objecten veel exotische dieren bevonden. Ook kon men er allerlei voorwerpen bewonderen, zoals ‘eenige Pijlen van de Wilden’, ‘een Hemdt ende Onder-broeck uyt Muscovien’ en ‘Twee Schaetsen, daer de Lappen en Finnen mede over de Sneeuwbergen rijden’. Er was zelfs een ‘Geraemte van een Vrouw-persoon van 17. Jaer oudt, die haer Kint heeft omgebracht’ en … ‘Ses Steenen die gevonden zijn in de Blaes van den Ouden Professor Johan Heurnius’.[7]

De mummie van Johannis Baptiste Bartolotti: wel of geen prinses? – In de catalogus worden ook voorwerpen uit Egypte genoemd, waaronder twee mummies. Die worden aangeduid als ‘grote’ respectievelijk ‘kleine mummie’.[8] 

Met de grote mummie werd bedoeld ‘een Mumie van een groot Egyptisch Prins, kostelijck Gebalsemt, over de 1800. jaren out, op wiens Borst hangen twee Jaspis Steenen, vereert door David de Willem’. De kleine mummie was ‘de Mumie van een Ægyptische Princes, over de 1300. jaren out, door D. Johannis Baptiste Bartoloti’.[9] Beide mummies staan ook vermeld in Les delices de Leide, une des célébres villes de l’Europe, een stadsgids uit 1712.[10]

Het kan bijna niet anders of met de kleine mummie werd de Egyptische prinses bedoeld die Weyerman in zijn werk noemt. Maar gaat het hier wel om een echte prinses?

Bertolotti schonk deze mummie in 1624 aan het Theatrum Anatomicum. Drie jaar daarvoor was zij in een van de grafvelden van Memphis gevonden. In een inventaris van 1628 noemt Heurnius dit stuk ‘Een mumie van een persoon omtrent elf iaren out welkers aengesicht gans heel is’. De mummie zag er indrukwekkend uit, want zij had een mooi masker, een voethuls en een aantal sierstukken van kartonnage in de vorm van kragen. Door deze overdadige versieringen stond de mummie bekend als de mummie van een Egyptische prinses.[11] Het was dus niet een epitheton dat Weyerman zelf had verzonnen. 

Mysterieuze verdwijning van de mummies – Na 1750 nam de belangstelling voor het Leidse Kabinet van Anatomie af. Aan het einde van de achttiende eeuw werd het definitief gesloten en werd de collectie verspreid of weggegooid.

Wat overbleef van de Egyptische objecten kwam in 1821 in het bezit van het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Leiden, dat in 1818 door Koning Willem I was opgericht. Maar de grote en kleine mummie die Heurnius had verworven, waren daar niet bij.[12] Kennelijk mistte niemand ze, maar waar waren ze gebleven? 

Zo’n vijftig jaar na de verhuizing van de Egyptische voorwerpen naar het RMO, ontdekte een conservator van de handschriftenverzameling de restanten van beide mummies. Ze lagen in een donker hoekje op de zolder van het bibliotheekgebouw in de Faliede Bagijnenkerk aan het Rapenburg. Toen de rariteitenverzameling in 1821 aan het nieuwe museum werd overgedragen, waren de mummies daar achtergebleven. Ze waren intussen zozeer vergaan, dat de beschrijvingen uit de 17e-eeuwse catalogus nauwelijks meer overeenkwamen met de resten van deze eens zo beroemde mummies.[13]

Wetenschappelijk onderzoek – De restanten van de mummies werden in 1872 toegevoegd aan de collectie van het museum. Willem Pleyte (1836-1903), conservator van het museum, kreeg de opdracht die te onderzoeken. Hij ontdekte na ontleding van de mummie van een ‘groot Egyptisch Prins’ dat deze geen prins was (wat men altijd had gedacht) en ook geen man. Het bleek de mummie van een vrouw te zijn. Hiervan zijn alleen de schedel, een deel van de beschilderde lijkwade en een lap met opgestikt motief bewaard.

De kleine mummie van de Egyptische prinses bleek een samenraapsel te zijn van niet bij elkaar behorende menselijke botten. Arabische handelaren hadden hun best gedaan om een zo aantrekkelijk mogelijk product voor de markt samen te stellen om zo goedgelovige Europeanen geld afhandig te maken. Pleyte constateerde verder dat de schedel die van een kind was en de (dij)benen die van een volwassen persoon.

De fraaie kartonnage versierselen worden nog steeds bewaard, evenals enkele fragmenten van kledingstukken.[14]

Sindsdien heeft het onderzoek naar mummies niet stilgelegen. Zo werden vanaf 1999 in een samenwerkingsproject van het RMO en het Amsterdams Medisch Centrum (AMC) meer dan 70 gemummificeerde dieren en alle 31 menselijke mummies van het museum gescand, waaronder die van de Egyptische prinses. Uit het onderzoek naar deze mummie bleek onder meer dat de kartonnage versierselen uit de Ptolemeïsche tijd dateren (304-31 v. Chr.). Het geslacht van de mummie kon niet worden vastgesteld; de schedel ontbrak en het skelet was incompleet. De menselijke resten waren van een kind tussen 3 en 5 jaar. De (dij)benen van de volwassen persoon waarvan Pleyte melding maakte, waren in 1907 nog aanwezig, maar werden waarschijnlijk op enig moment daarna weggegooid.[15]

Tot slot – Dit was het verhaal van de Egyptische prinses in de Leidsche rariteitenkamer, die we in het werk van Weyerman een paar keer tegenkomen. Gebleken is dat het helemaal niet om een echte prinses, koningin of vorstin uit het oude Egypte ging, maar om een zó overdadig versierde mummie dat die als ‘koninklijk’ werd beschouwd. 

Weyerman maakte handig gebruik van deze beroemde ‘royalty’ en nam haar een paar keer in zijn vergelijkingen op. Ongetwijfeld zag hij beide mummies in het Theatrum Anatomicum, toen hij als student medicijnen ingeschreven stond en enige tijd in Leiden woonde en studeerde. Mogelijk heeft hij ook de Catalogus van het Kabinet bekeken en Les delices de Leide gelezen. – Janny Roos

Illustraties – (1) Het Theatrum Anatomicum te Leiden (1609), Bartholomeus Willemsz. Dolendo (mogelijk), naar Jan Cornelisz. van ’t Woudt (1609). Collectie Rijksmuseum, Amsterdam. (2) Het Theatrum Anatomicum te Leiden (1712), anoniem. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam. (3) Van Heurns mummie van de prinses, uit: Maarten J. Raven, Mummies onder het mes (Amsterdam 1993), afb. 83, p. 58. (4) Vitrine met mummies in het gebouw van het RMO aan de Breestraat, ca. 1900. De mummie van de prinses bevindt zich in het middelste vak, rechtsboven. Het masker gaat enigszins schuil achter de verticale, schuine balk, uit: Raven, Mummies onder het mes, afb. 107, p. 74. (5) Mummie van de prinses, uit: Maarten J. Raven en Wybren K. Taconis, Egyptian mummies. Radiological atlas of the collections in the National Museum of Antiquities in Leiden (Turnhout 2005), fig. 22.1, p. 165.


[1] Jacob Campo Weyerman, Den Echo des Weerelds, dl. 1 (Amsterdam 1726), afl. 1, p. 3

[2] Jacob Campo Weyerman, De Rotterdamsche Hermes (Rotterdam 1721), afl. 47, p. 313. In Voetnoot 243 (‘De demon van Socrates’) schrijft Jan Bruggeman over Demon (Daemon), de geest die Weyerman van interessante informatie over stadsgenoten voorziet.

[3] Jacob Campo Weyerman, Den Ontleeder der Gebreeken, dl. 1 (Amsterdam 1724), afl. 33, p. 263.

[4] Jacob Campo Weyerman, Eenige scherpe aanmerkingen over de Historie des pausdoms, (Amsterdam 1734), p. 22. Voor informatie over de ‘Zwarte God’ en over de donkere kleur van het Christusbeeld en het kruis, zie de website De Zwarte God van Hoboken.

[5] Jacob Campo Weyerman, De zeldzaame leevens-byzonderheden van Laurens Arminius (Amsterdam 1738), p. 76.

[6] Maarten J. Raven, Mummies onder het mes (Amsterdam 1993), p. 23-27. Ik wil René van Walsem, Universiteit Leiden (Egyptologie), bedanken voor de informatie over de mummie van de prinses, die hij mij in coronatijd stuurde.

[7] Catalogus van alle de principaelste rarieteyten die op de anatomie-kamer binnen der stadt Leyden vertoont worden(Leiden 1671), p. 3, 4 en 7. In de uitgave van 1671 staat bij enkele voorwerpen wie het voorwerp geschonken heeft, wat in de uitgave van 1669 nog niet het geval is.

[8] Raven, Mummies onder het mes, p. 26.

[9] Catalogus van alle de principaelste rarieteyten, p. 7 en 10. De genoemde ‘Bartoloti’ is mogelijk de 16e-eeuwse Italiaanse koopman Giovanni Battista Bartolotti uit Bologna, die eind 17e eeuw kinderloos stierf. Hij liet zijn vermogen na aan Willem van den Heuvel tot Beichlingen, onder voorwaarde dat deze de naam Bartolotti zou aannemen. Rond 1620 liet Van den Heuvel het Huis Bartolotti aan de Herengracht 170 bouwen. De mummie van de prinses is mogelijk afkomstig uit de nalatenschap van Bartolotti. Informatie over het Huis Bartolotti is te vinden op de website van de Vereniging Hendrick de Keyser.

[10] Les delices de Leide, une des célébres villes de l’Europe (Leiden 1712), p. 89 en 122. Dit is een anonieme Franstalige beschrijving van de stad Leiden, gepubliceerd door de Leidse drukker en boekverkoper Pieter van der Aa.

[11] Raven, Mummies onder het mes, p. 58-59.

[12] Maarten J. Raven en Wybren K. Taconis, Egyptian mummies. Radiological atlas of the collections in the National Museum of Antiquities in Leiden (Turnhout 2005), p. 20; Raven, Mummies onder het mes, p. 33-34.

[13] Raven, Mummies onder het mes, p. 57.

[14] Raven, Mummies onder het mes, p. 57-59.

[15] Raven en Taconis, Egyptian mummies, p. 165-166.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.