donderdag 20 oktober 2022 – Franciscus Lievens Kersteman was, ‘in tegenstelling tot zijn vriend Jacob Campo Weyerman, geen sterke, persoonlijkheid. Weyerman was onverzoenlijk en dwingend van karakter, iemand die lak had aan alles en iedereen, Kersteman was veeleer een milde bonvivant die niet kon nalaten toe te geven aan zijn neiging tot gemakkelijke succesjes bij willige weduwen en andere goedgelovigen’.[1]
Ik citeer hier de hedendaagse schrijver Thomése, uit een artikel in de NRC, 30 jaar geleden. Hij verbaast zich in dit artikel over de vele ‘onfatsoenlijke types’ die hun carrière – dankzij hun oplichterijen en de goedgelovigheid van hun medemens – tot grote hoogte zagen stijgen. Hij noemt behalve ‘mooiprater Casanova, de gebedsgenezer Cagliostro en de Corsicaanse nepkoning Theodore de Neuhoff’ ook John Law, een ontsnapte gevangene uit de Londense Tower die het zelfs heeft gebracht tot minister aan het Franse hof.
Schurken waren het. Hun levensbeschrijvingen laten zich lezen als picareske romans. Weyerman hoort zeker in dat rijtje thuis, maar ook Kersteman. Diens autobiografie uit 1792, geschreven vlak voor zijn overlijden in 1793, is een aaneenschakeling van morele witwasuitspraken. Een soort apologie, alsof hij op de drempel van het hiernamaals zijn blazoen wilde opschonen om de hemelpoort te mogen passeren. Tegelijkertijd was Kerstemans autobiografie een vehikel waarmee hij, volledig aan lager wal geraakt, zijn financiële situatie wilde opvijzelen.
Kersteman was een avonturier die een derde van zijn leven achter slot en grendel heeft doorgebracht. Er zijn over hem in de loop der jaren verschillende artikelen verschenen, aanvankelijk alleen gebaseerd op zijn autobiografie, later vooral op archivalische bronnen. Peter Altena nam bijvoorbeeld Kerstemans gevangenschap in Breda en Rotterdam onder de loep, en zelf heb ik een aantal malen geschreven over Kerstemans Ludeman-mystificaties. Ook Marcel te Wilt, die na zijn overlijden een proefschrift-in-wording over Kersteman achterliet, schreef over Kersteman, namelijk over diens onderwijscarrière in Heusden.
Welk artikel over Kersteman je ook leest, steeds word je geconfronteerd met de vele onjuistheden in zijn autobio. Dat is niet verrassend, want het autobiografisch geheugen is nu eenmaal corrupt. Van Arianne Baggerman heb ik bijvoorbeeld geleerd dat er sinds medio 18e eeuw steeds meer autobiografieën op de markt kwamen, geschreven vanuit een besef van individualiteit in combinatie met historisch bewustzijn. Kenmerkend is ook de combinatie van Dichtung und Wahrheit, zoals Goethe dit noemde: schrijvers construeren in hun eigen leven een betekenisvolle samenhang tussen alle gebeurtenissen: omwille van een leesbaar verhaal selecteren ze. Schrijvers condenseren, laten fragmenten weg, veranderen de volgorde en voegen zo nodig nieuwe feiten toe.
Zo ook Kersteman, die zijn autobiografie transformeerde tot een gulle melkkoe. In mijn lezing[2] beperk ik mij tot een aantal uitspraken van hem over zijn eerste 25 levensjaren. Uitspraken waarin Breda een paar keer de plaats van handeling is. Van mijn kant is er weinig nieuw onderzoek aan vooraf gegaan; mijn verhaal steunt vooral op het werk van genoemde Kersteman-vorsers. Op een aantal momenten grijp ik terug naar wat Kersteman zelf schrijft over de gebeurtenissen in kwestie.
Zo ontdekte ik bij het bestuderen van zijn stamboom dat zijn voorvaderen van moeders zijde niet van hoge adel waren en ook niet afstammen van het Huis van Bredero, zoals Kersteman in zijn autobiografie beweert. Ik citeer:
Zonder hovaardig op mijne afkomst te zijn, dien ik, om hulde aan de waarheid te doen, voorlopig aantemerken dat mijn grootvader maternel, van het oud en doorluchtig huis van BREDERODE afstamde, en terwijl hij geene manlijke nazaaten in huwelijk verwekt had, uit die oorzaak volstrekt begeerde dat zijne kleinzoonen den overbekenden naam van KERSTEMAN voor zig en hunne nakomelingen voortaan blijven voeren, gelijk wij met behoud van den vaderlijken naam ook sederd gedaan hebben.[3]
Met het overlijden van de laatste Heer van Brederode in 1679 was het geslacht Brederode uitgestorven. Het gelijknamige kasteel bij Santpoort, dat al eeuwenlang een ruïne was, verviel hiermee aan de Staten van Holland. Bij mijn weten is het klinkklare onzin dat Kersteman adellijke roots zou hebben.
Neem grootvader Johannes Kersteman, geboren in Amsterdam en later woonachtig in Den Haag. Rond 1731 schijnt hij zich te hebben beziggehouden met de handel in juwelen. Zijn vrouw (Kerstemans oma) heette Engeltje Bluzé. Zij zou dus volgens Kersteman een afstammeling zijn van het huis van Brederode. Haar vader (Kerstemans overgrootvader) was Abraham Bluzé, baljuw en schout van Petten, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden.
Kerstemans impliciete claim dat het immens grote kasteel in Santpoort eigendom is geweest van zijn familie, kunnen we dus welgevoeglijk verwijzen naar het rijk der fabelen. Wel is Kersteman correct in zijn verklaring van zijn dubbele achternaam: Lievens Kersteman. Lievens is de naam van zijn vader, Kersteman de naam van zijn moeder. – Rietje van Vliet (wordt vervolgd)
[1] P.F. Thomése, ‘Over de aandoenlijkheid van de achttiende eeuw. Ondanks alle moeite van geen enkel nut’, in: NRC, 14-6-1991.
[2] Bewerking van mijn lezing op de grondvergdering van het JCW in Breda, 24-9-2022.
[3] F.L. Kersteman, Het leven van F.L. Kersteman, door hem zelven beschreven, deel 1 (Amsterdam, J.B. Elwe 1792), p. 1.