‘Een Boer blijft bij zijne oude zeden’

Dorpelingen en boeren volgens E.J.B. Schonck

zaterdag 29 april 2023 – In het eerste deel van de Fabelen en vertelsels (1779) van E.J.B. Schonck staat het gedicht ‘De oude dwaling’. Zoals vaak bij de lectuur van literaire teksten het geval is, zocht en vond dit gedicht tijdens en na lezing verbindingen met andere teksten en met verleden en heden.

In 1779, toen de bundel uitkwam, was Schonck rector ‘der Latynsche Schoolen te Gorinchem’ en ‘Mede-lid van het Leijdsche Genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen’. Titelpagina en horatiaans motto wijzen de lezer in de richting van satire en zelfkennis. Het motto luidt ‘Mutate nomine, de te Fabula narratur’, een motto dat een eeuw eerder met een zekere graagte door lichtmisromans als Het Kind van weelde en D’Openhertige juffrouw gebruikt werd: wat in deze romans beschreven werd, kon over de lezer gaan! De ander ben jij!

Het gedicht beslaat in de bundel twee bladzijden:

                De oude dwaling.
Hoe moei’lijk is ’t den mensch te ontheffen
            Van de oude dwaling, die ’t gemoed,
            Van de eerste jeugd af, heeft gevoed!
Hij wil zijn wangevoel halstarrig niet beseffen,
            Noch zich tot bet’ring laaten raên.

                        *          *          *

Twee Dorpen waaren niet zeer ver van een gelegen;
            Men kon, door twee verscheiden wegen,
            Van ’t eene naar het ander gaan.
Doch de eene weg was vuil, en vol met diepe slinken,
Men liep gevaar, tot aan de knien, daar in te zinken,
Ook was hij, door zijn bogt, wel meer dan eens zoo lang,
            Dan de andre weg, wiens groene dreeven
Aan menig wandelaar genoegen konden geven;
De Dorp’ling echter koos den eersten tot zijn’ gang.
            “Waarom toch? zal de Lezer vraagen,
Wel, Bestevader had, van ’t aller vroegst geslacht,
            Die staalen wet getrouw’ betracht,
            Dit kon de dorps kronijk gewaagen.
            Of zou de Nazaat wijzer zijn,
Dan grijze Bestevaêr, en Peetoom? ’t heeft geen schijn.
            Een Boer blijft bij zijne oude zeden,
En is nauw’ vatbaar voor het helderst Licht der reden.
            Laat vrij de Schout en Predikant
            Den andren weg, door ’t lieflijk Land,
Verkiezen, ’t boere volk zal na onmeet’bre tijden,
            Den ouden weg nog gaan en rijden.
De Meester toone vrij, door stel- en wiskunst aan,
Dat zij verpligt zijn, om den andren weg te gaan;
Dewijl een rechte lijn de korste is aller streepen,
            Van ’t een tot ’t ander stip begreepen.
De Secretaris toone aan deze domme Lien,
            Men moet den omslag achter laaten,
            Als iets met weinig kan geschien.
All’ deze reden kan, bij ’t boeren volk, niet baaten;
            Want vader ging, (wat luidt dit schoon!)
Den krommen weg, en zoo doet daarom ook de zoon.
Dus zal ook vrees ik, ’t gros van domme dorpelingen,
            (Of schoon ik hart’lijk wensch van neen)
            Nog lang het Psalm rijm van Datheen,
            Met opgesperde keelen zingen
.

Het is verleidelijk om in dit gedicht echo’s van de recente ‘boerenkrijg’ op te vangen. Of liever andersom: om in de stikstofdebatten van de voorbije tijd de door Schonck geschetste tegenstellingen te zien. Het perspectief bij Schonck is evident stads: tegenover de elite van het dorp (schout, predikant, meester en secretaris) staat het domme boerenvolk. 

In de door Schonck getroffen oppositie draagt de dorpse, in steden geschoolde elite de Verlichting. De lezer en de ik kiezen daarbij partij voor het gezonde verstand, zoals dat door de elite wordt uitgedragen.

In de laatste versregels verschuift de strijd tussen dom, door traditie gevormd vooroordeel en de door ‘stel- en wiskunst’ geleide rede naar die tussen de traditionele psalmberijming van Dathenus en de veel vlottere moderne psalmberijming. Over die laatste psalmenstrijd is al veel gepubliceerd.

Bij het lezen van deze fabel, waarbij de moraal aan de vertelling vooraf lijkt te gaan, moest ik vooral denken aan het bekende gedicht van Staring, ‘De hoofdige boer’. De overeenkomsten tussen het gedicht van Staring en het veel vroegere van Schonck zijn enorm, de verschillen vallen daarbij in het niet.

Het grootste verschil tussen beide gedichten is misschien de tegenstelling tussen de ondubbelzinnige Schonck en de dubbelzinnige Staring. Bij Schonck is er geen ontkomen aan: de dorpelingen en boeren zijn in hun traditionalisme aandoenlijk dom. De eigenzinnige boer Stuggink is in het gedicht van Staring niet slim bezig, maar hij mag op het oog toch nog wel op enige sympathie rekenen.  – Peter Altena

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.