Een gedicht over dromers

dinsdag 6 juni 2023 – Noël Chomel onderscheidt in zijn Huishoudelyk woordboek (1743) twee soorten dromen: de natuurlijke en de goddelijke of bovennatuurlijke. Citaat:

De Natuurlyke Droomen nemen hunnen oorsprong uit de natuurlyke gesteltheid, Gemoeds-driften en dagelyksche Bezigheden. Daar zyn ’er, die den Mensch vergenoegt maken en verblyden; daar zyn ’er in tegendeel, die hem Zwaarmoedig en bedroefd maken. De meeste Droomen ontstaan uit het gene ons by dag ontmoet is, waarvan zig een flauwe en verwerde verbeelding in den Droom vertoont. […]
Onder de Goddelyke Droomen worden getelt, die God of onmiddelyk [sic], of door den dienst der goede Engelen toezend, om toekomende dingen, het zy goede, het zy kwaade, te openbaren. Van welke beide zoorten de Heilige Schriftuur voorbeelden verhaalt.[1]

Veertig jaar later breidde Chalmot het lemma flink uit, maar ook hij maakte het onderscheid in twee soorten droomen.[2] Weyerman behandelt de droom al in 1729 in zijn tijdschrift Den Vrolyke Tuchtheer, maar hij neemt duidelijk een ander standpunt in:

Een galant man moet geen Zeno zyn, bygeloovig ten opzigt aller droomen, of geen Epikuur, om die gezamentlyk over ’t hooft te zien. Dewyl zelfs geen twyfelaar twyfelt aan de waakzaamheyt des geests onder het droomen, en dewyl Hans Ludolf Tarter ’er een groote gissing uythaalt, aangaande de quaalen des licghaams, kan ik niet zien, waarom dat den krankbezoeker met den ovaale hoed zulks niet zou vermoo[gen] te doen wegens de ziels onpasselykheyt: doch om iets zekers te willen voorspellen uyt die slaapende gedachten, is een wysheyt waar na ik een ander laat reyken. Een ernstige aanmerking is het eenigste voordeel dat wy konnen bejaagen uyt een droom, om langs het richtsnoer van die aanmerking ons gedrag te verbeteren, of aan te moedigen, zynde het een onbetwistelyk argument, dat de ziel werkelyk is in de diepte des nachts.[3]

Weyerman maakt geen onderscheid tussen natuurlijke en bovennatuurlijke dromen. Hooguit kunnen we ons gedrag aanpassen na hetgeen we in een droom hebben gezien. De tekst over de dromen heeft Weyerman ontleend aan het hoofdstuk ‘Of dreams’ in Resolves: divine, moral, political van Owen Felltham.[4] Deze bron gebruikte Weyerman regelmatig voor zijn tijdschriften. Toen hij in de Gevangenpoort opgesloten zat, vroeg hij in een brief aan zijn zoon om twee boeken, waarvan de Resolves er een was.[5]

Owen Felltham citeert in zijn hoofdstuk twaalf versregels van Claudius Claudianus en vertaalt deze regels in evenzoveel Engelse versregels.[6] Die twaalf versregels gaan over verschillende dromers. Claudius Claudianus (ca. 370 – ca. 404) was hofdichter aan het hof van keizer Honorius. Hij schreef gedichten voor de keizer en generaal Stilicho. De twaalf versregels zijn de beginregels van de praefatio (inleiding) van de Panegyricus de sexto consulatu Honorii Augusti.[7] Een panegyricus is een formele publieke toespraak ter meerdere eer en glorie van een persoon. 

Ook Weyerman zet zich ertoe de twaalf versregels te vertalen, maar bij hem is het een gedicht geworden van zes strofen met een wisselend aantal versregels:[8]

De zongedachten van den frischen dageraat, 
Vervat in onze ziel, 
Herspeelt den Slaapgod op zyn streelent spinnewiel, 
Zo dra ’t vermoeit gestel des menschdoms rustwaards gaat
.

Wanneer den jaager, moede, en afgement door ’t volgen
Der winden, zich vertrekt tot de algemeene rust,
En schynt in slaap gesust,
Dan vliegt en jaagt zyn ziel, nu blydê, en dan verbolgen,
Na maate dat hy ’t wild verstoort, en dekt, of dat
Den heyhaas onvoorziens der brakken lucht ontspat.
 

Den Rechtsgeleerde, die, gedooken in papieren; 
Gelyk een huysrot zit,
Treft dikmaals in de rust zyn wit,
En wint een oud proces, waar op zyn zinnen gieren;
Of wel hy mist een rechtsgeding,
Waar aan de welvaart van zyn heer en meester hing.

Den vlieger, met zyn ligte cheesen, 
Vliegt met de nachtkaros, zo wel als by den dag, 
Hy waagt een arm of been, onthutst door duyzent vreezen,
Vermydt een diepe voor, ontduykt een linkschen slag:
Doch, ach! het slimste spoor van zyn vervalle zaaken, 
Door forsse draavers ondermynt, 
Verschynt
Hem zelden in de rust, en alzo min by ’t waaken.
 

Den wargeest trekt de kling, of ’t mes: 
Den woekeraar droomt van zyn schatten,
Van goud, en ponden Vlaams; en van een brief van Ces
Droomt Roelant, die het lot wist by de neus te vatten,
En echter op het laatst het ey verzuymde om ’t hoen,
Want ’t was het veulen steeds om groote winst te doen
.

Ik zelf droom om de tydverdryven, 
Om ’t wys, en ook om ’t mal,
Om ’t kolfje, en om den bal
Der tydgenooten, op het vrolykst, te beschryven
.

Weyerman gebruikt verschillende dromers uit het fragment van Claudius Claudianus. Hij noemt de jager, de rechtsgeleerde, de wagenmenner en de woekeraar. Maar vreemd genoeg noemt hij niet de minnaar. Met de slotstrofe geeft hij een eigen draai aan het gedicht. De ik-persoon droomt ervan om de zwakheden en de dwaasheden van zijn tijdgenoten te beschrijven.

In verschillende woordenboeken en studies worden in het lemma ‘droom’ of bij de behandeling van dit onderwerp soms enkele Latijnse versregels van Claudianus geciteerd, al dan niet voorzien van een vertaling.[9] Ik vroeg me dan ook af of Weyerman misschien de eerste is geweest die meerdere versregels heeft bewerkt, maar dat is niet het geval.[10] Pieter le Clerq vertaalde in 1726 acht versregels en Johan Henrik de Merode vertaalde er in 1710 tien.[11] Alle twaalf versregels werden al in 1669 vertaald door Hubertus van der Meer in zijn Boom der kennis.[12]

Aan de hand van de oorspronkelijke Latijnse tekst en de Engelse vertaling van Felltham in noot 6, en de vertaling van Hubertus van der Meer hieronder kan iedereen zien hoe vrij Weyerman met zijn bron is omgesprongen en er een eigen, veel uitgebreider gedicht van heeft gemaakt.

Nederlandse vertaling Hubertus van der Meer
’t Geen ons by daagh in d’herssens sweeft,
Toond dat het in de naght nogh leeft.
De Iager [= jager] met sijn matte le’en,
Swiert op het Bed door Bosschen heen.
De Reghter leend aan Pleiters ’t oor,
De Voerman droomt van ’t wagen-spoor,
De Minnaar vleid: de Koopman draaft:
Wijl ’t gierigh volk om schatten slaaft.
Die brand van siekte laaft sijn borst,
Uit koele bron, en houd sijn dorst.
My selve stort de Sangh-godin
In stille naght de veersen in.

– Jan Bruggeman


[1] Noël Chomel, Huishoudelyk woordboek, deel 1 (Leiden/Amsterdam 1743), p. 199.

[2] J.A. de Chalmot, Vervolg op M. Noël Chomel. Algemeen huishoudelyk-, natuur-, zedekundig- en konst- woordenboek, deel 2 (Kampen/Amsterdam 1787), p. 1395-1400. In het Algemeen kunstwoorden-boek der wetenschappen, deel 2 (Leiden 1734), p. 260-261) en het Algemeen leerredenkundig woordenboek, deel 1 (Amsterdam 1738), p. 375-376 wordt zelfs een indeling in drieën gemaakt: natuurlijke, goddelijke en duivelse dromen. 

[3] Jacob Campo Weyerman, Den Vrolyken Tuchtheer (Amsterdam 1730), nr. 18 (31-10-1729), p. 138-139.

[4] Owen Felltham, Resolves: divine, moral, political (Londen 1696, 11e dr.), p. 74-75.

[5] Brief van Weyerman aan zijn zoon Jakob. In: Karel Bostoen en André Hanou, Geconfineert voor altoos (Leiden 1997), p. 182.

[6] Latijnse tekst van Claudius Claudianus 
Omnia quae sensu volvuntur vota diurno,
Tempore nocturno reddit amica quies. 
Venator, defessa toro cum membra reponit,
Mens tamen ad sylvas, & sua lustra redit. 
Judicibus lites, aurigae somnia currus,
Vanaque nocturnis meta cavetur equis. 
Furto gaudet amans; permutat navita merces:
Et vigil elapsas quaerit avarus opes.
Blandaque largitur frustra sitientibus aegris,
Irriguus gelido pocula fonte sopor. 
Me quoque Musarum studium, sub nocte silenti,
Artibus assiduis, solicitare solet.

Engelse vertaling van Owen Felltham
Day-thoughts, transwinged from th’ industrious breast, 
All seem re-acted in the nights dumb rest. 
When the tyr’d Huntsman his repose begins, 
Then flies his mind to Woods, and wild Beasts dens. 
Judges dream Cases: Champions seem to run, 
With their night Coursers, the vain bounds to shun. 
Love hugs his rapes, the Merchant Traffick minds. 
The Miser thinks he some lost treasure finds. 
And to the thirsty sick some potion cold 
Stiff flattering sleep inanely seems to hold.
Yea, and in th’ age of silent rest, even I,
Troubled with Arts deep musings, nightly lie.

[7] In 2008 verschenen de Verzamelde gedichten van Claudius Claudianus in een Nederlandse vertaling door M. d’Hane-Scheltema. Zij koos er echter voor om de prologen bij de hoofdgedichten niet te vertalen, zodat we nu niet de vertaling van Weyerman kunnen leggen naast deze moderne vertaling.

[8] Weyerman, Vrolyken Tuchtheer, p. 139-140.

[9] Enkele voorbeelden zijn: Christian Stock, Algemeen leerredenkundig woordenboek, deel 1 (Amsterdam 1738), p. 376; Casparus Henricus van Heimenberg, Pharaoos droom, volgens Josephs verklaaringe, in Egyptens zeevenjaarige overvloed, en zoo lang duurende hongersnood, door God vervuld (Leiden 1742), p. 8; en Justus Christiaan Hennings, Verhandeling over het voorgevoel en de schyngezichten, deel 1 (Amsterdam 1790), p. 267-268.

[10] Patrick De Rynck en Andries Welkenhuysen geven in De Oudheid in het Nederlands (Baarn 1992, p. 146) slechts een selectie van dichters die korte fragmenten uit het werk van Claudianus hebben vertaald. Een voorbeeld van een dichter die iets uit de Panegyricus de sexto consulatu Honorii Augusti heeft vertaald, ontbreekt.

[11] [Richard Steele], De Spectator of verrezene Socrates, vert. P. le Clerq, deel 5 (Amsterdam 1726), p. 158-159; Antonius Bynaeus, Twee boeken over de geboorte en verhandelinge over de besnydenis van Jesus Christus (Amsterdam 1729), p. 191-192.

[12] Hubertus van der Meer, Boom der kennis (Amsterdam 1669), p. 71.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.