woensdag 2 augustus 2023 – Het heeft geen zin om doden tegen te spreken en al helemaal niet de dode geweldenaar Armando. Met plezier en heel vaak met instemming las ik Gesprekken met Armando. ‘Ik bel je wel als ik dood ben´, opgetekend door Cherry Duyns, maar op bladzijde 342 fronsten mijn wenkbrauwen zich. Armando sprak over het bijzondere fenomeen van de kortstondige opeenhoping van talent. Je had dat in de Italiaanse Renaissance en in Nederland in ‘zeventiende eeuw’, die eeuwen wemelde het van de goede schilders, maar een eeuw later was het afgelopen, ‘de achttiende eeuw is niks’.
Oh, de schilders, hm, voor de schrijvers geldt dat oordeel natuurlijk niet. We kunnen het Armando niet meer vragen, maar bij nader inzien betwijfel ik of Armando voor de schrijvers van de achttiende eeuw waardering had opgebracht. Vermoedelijk kende hij ze niet eens.
Aan die categorische afwijzing moest ik denken toen ik ruim een maand geleden door Parijs stiefelde en
het bijzondere, ontroerende Musée Nissim de Camondo bezocht. De ontroering van het museum is onverbrekelijk verbonden met de familiegeschiedenis van de Camondo’s. Over die geschiedenis las ik al weer enige jaren geleden een boekje van Assouline en niet zo lang geleden de Brieven aan Camondo van Edmund de Waal. Het is een joodse geschiedenis van emancipatie, Frans nationalisme, heroïek, tragiek en verschrikking. Je ziet mannen en vrouwen te paard, zij weten nog niet van de moord die op hen is beraamd, maar ik weet het wel. Op een onnadrukkelijk manier legt het museum getuigenis af van die geschiedenis, een geschiedenis van de late 19e en de eerste helft van de 20eeeuw. In alle kamers is die geschiedenis voelbaar.
In het museum werd uiteraard aandacht gevraagd voor Moïse de Camondo (1860-1935), de stamvader van het museum, maar ook voor Jacques Doucet (1853-1929), die van zijn huis in rue Spontini een museum had gemaakt. Camondo kende Doucet, maar zij liepen bij elkaar de deur niet plat. Wel deelden zij een passie voor de achttiende eeuw. Dat was in de tweede helft van de negentiende eeuw niet vanzelfsprekend. Met de inrichting van hun huizen bestendigden zij de waardering voor de voorbije achttiende eeuw.
Ergens las ik dat bij de waardering of herwaardering van de achttiende eeuw in de decennia van Doucet en Camondo de gebroeders Goncourt een grote rol hadden gespeeld. Soms is dat genoeg om een eeuw weer te waarderen, enkele welsprekende pleitbezorgers en enkele verzamelaars. In Nederland heeft het aan die pleitbezorgers en verzamelaars niet ontbroken, maar zij hebben nooit het podium gevonden dat de Goncourts wel vonden. ‘Achttiende eeuw, niks’? Beter kijken, meer lezen! – Peter Altena