dinsdag 21 mei 2024 – Bij het bladeren door teksten van Weyerman stuitte ik op de naam Ferguson. Ferguson is een Schotse achternaam die beslist niet zeldzaam is. De Ferguson-verwijzingen van Weyerman hebben dan ook lang niet altijd betrekking op één en dezelfde persoon.
Weyerman verwijst éénmaal naar een Ferguson die predikant werd in de (Schotse) Presbyteriaanse kerk, maar zijn preken niet overtuigend uitgesproken kreeg.[1] Deze Ferguson koos daarom snel voor een carrière in het leger, en werd uiteindelijk generaal-majoor.
In minstens vijf andere passages schrijft Weyerman over een andere Ferguson: Robert Ferguson. Ook deze Ferguson begon zijn loopbaan als Presbyteriaanse predikant, en ook hij bleef dat niet lang. Hij zette zijn carrière voort als pamflettist en beroepstegenstander van de Engelse overheid. Zo schreef hij als aanhanger van de hertog van Monmouth pamfletten tegen Jacobus II, maar later produceerde hij als Jacobiet schotschriften tegen Willem III. Mogelijk hield hij het niet bij schrijven. Niet voor niets werd hij verdacht van deelname aan een aantal complotten.
Van deze tweede Robert Ferguson heb ik helaas geen portret kunnen vinden. Maar hoe berucht (in de moderne betekenis van het woord) hij was, is af te lezen aan de spotprent (van rond 1685) bovenaan deze bijdrage. Die stelt Titus Oates voor, de man die de Popish Plot verzon. Om zijn onbetrouwbaarheid te benadrukken bestaan zijn mantel en hoofddeksel uit twee verschillende helften. Zijn hoofddeksel is deels dat van een Jezuïet, en deels ‘Turks’. Het opschrift van de prent stelt Oates op één lijn met Robert Ferguson.
In Fergusons politieke overtuiging zal Weyerman niets gezien hebben, maar Fergusons branie zal hem wel aangesproken hebben. Net als zijn taalvaardigheid, als Weyerman tenminste teksten van Ferguson gelezen heeft. Weyerman voert hem tweemaal op in korte vergelijkingen, als iemand iemand die van complot naar complot holde en veel gevangenissen van binnen gezien had.[2]
Daarnaast vertelt Weyerman de volgende anekdote driemaal: [3]
Maar op een zekere tydt […] moest hy zich komen vertoonen voor Milord den Opperrechter in Persoon. “Ha, ha, myn oude kennis Ferguson”, (sprak den Opperrechter zo dra als hy dien ’tZamenzweerden in ’t visier kreeg) “ik zal het kort en goed met u maaken, en u maar eenige weynige vraagen voorhouden; is ’t dan wel?[” “]Milord Opperrechter”, (antwoorde den doortrokken Ferguson met een gemaakte grimlacgh) “ik zal het nog korter afbyten met uw Lordschap, en geen eene vraag beantwoorden, is ’t dan niet gelyk als het behoort?”
Ondanks zijn riskante levenswijze bereikte Ferguson de hoge leeftijd van 77 jaar: hij overleed in 1714 in Londen. Weyerman zou hem dus ontmoet kunnen hebben. Maar een bewijs dat Weyerman Ferguson gekend heeft, levert bovenstaande anekdote allerminst. Sterker: Weyerman rept nergens over een ontmoeting. Hij gebruikt Ferguson alleen om zijn lopende teksten met een grappig voorbeeld te ondersteunen. Het ligt dan ook meer voor de hand deze Weyerman deze anekdote ergens gehoord of gelezen heeft:
When the famous Mr. Ferguson, of facetious Memory, was taken up for being concern’d in the Plot, and brought before the Earl of N—m, then Secretary of State, to be Examin’d; Look you, Mr. Ferguson, says his Lordship, I intend to be very brief with you; I will only ask you one short Question or two; – To which he tenaciously reply’d – I shall be as short as your Lordship, for I won’t answer one of ’em; and so went to Newgate.[4]
– Jac Fuchs
[1] Den Kluyzenaar in een vrolyk Humeur nr. 1 (z.d., 2 februari 1733?), p. 3.
[2] Den Ontleeder der Gebreeken, deel 2 nr. 39 (9 juli 1725), p. 305, en Maandelyksche ’t Zamenspraaken tusschen de dooden en de leevenden nr. 1 (juli 1726), p. 35.
[3] Natuurkundige historiesche, ernstige, schertsende, en vrolyke aanmerkingen over de gemeenzame t’zamenspraaken tusschen een geneesheer en zyn lyders (Amsterdam 1738), p. 34-35. Hetzelfde verhaal, in andere bewoordingen in Den Amsterdamschen Hermes, deel 2, nr. 45 (3 augustus 1723), p. 354-355, en in De levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-schilders en konst-schilderessen deel 4 (Dordrecht 1769), p. 405-406.
[4] ‘N—m’ zal staan voor Nottingham; Newgate was een gevangenis in Londen. Deze tekst komt uit Pinkethman’s Jests; or wit refin’d (Londen, 1721, 2e dr.), p. 28.