donderdag 20 juni 2024 – Half april kwam Nieuwsgier uit, de langverwachte biografie van Jacob Campo Weyerman. Natuurlijk kon niet alles wat er de afgelopen decennia over Weyerman op papier (en op de site) gezet is in de bijna 300 bladzijden van het boek ingepast worden, maar het is toch geworden wat ik gehoopt had: een uitstekend geschreven overzicht van leven en streken van Weyerman.
Heeft Weyerman daarmee als onderwerp van onderzoek afgedaan? Ik denk het niet. De tijd van baanbrekende ontdekkingen is voorbij, maar er valt nog genoeg te verklaren over de inhoud van zijn werken, om zo beter te begrijpen wat er in het hoofd van Weyerman omging. Er zijn nog altijd titels van werken van Weyerman waarvan geen enkel exemplaar bekend is. En elke vondst in een archief die een nog beter licht op zijn leven zou kunnen werpen, zou nieuws zijn. En niet alleen dat. Het tiende hoofdstuk van Nieuwsgier behandelt hoe er na zijn dood in 1747 naar Weyerman werd gekeken, hoe zijn werk werd nagevolgd en hoe het inspiratie gaf. Ook dat blijft een interessant onderwerp.
Krap een maand nadat Nieuwsgier verschenen was, vond ik bij toeval een tekst waarin tientallen pagina’s uit De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen zijn hergebruikt.
In de zeventiende eeuw werden aan meerdere Nederlandse steden boeken gewijd waarin niet alleen de stadsgeschiedenis, maar ook de actuele situatie beschreven wordt. Heel bekend is Het lof der stadt Haerlem in Hollandt van Samuel Ampzing uit 1621. Enkele decennia later werd Haarlem opnieuw in het zonnetje gezet, deze keer door Theodorus Schrevelius: Harlemias, ofte, om beter te seggen, de eerste stichtinghe der stadt Haerlem, het toe-nemen en vergrootinge der selfden; hare seltsame fortuyn en avontuer in vrede, in oorlogh […] (Haarlem 1648). Het zesde hoofdstuk besteedt aandacht aan kunsten en wetenschappen in Haarlem, en bespreekt een flink aantal schilders.
Iets meer dan een eeuw later, in 1754, verzorgde Johannes Marshoorn een herdruk van de Harlemias. Over die publicatie heb ik in 2018 een bijdrage op deze site geschreven. De heruitgave is opgedragen aan Aaron de Joseph de Pinto. Een briefje dat Marshoorn aan hem schreef, is bewaard gebleven.
Marshoorn reproduceerde de tekst van Schrevelius, maar voegde op relevante plaatsen bijlagen toe waarin de informatie tot 1750 bijgewerkt werd. Zo volgt op de tekst van Schrevelius over Haarlemse schilders een ‘Byvoegzel’ van net geen 50 pagina’s (p. 452-499) met aanvullende informatie over die schilders. Die aanvulling wordt afgesloten met de zin:
De vraag is niet zozeer in hoeverre voor deze Harlemias-heruitgave Weyermans De levens-beschryvingen gebruikt is. De vraag is eerder hoeveel informatie er ook nog uit andere bronnen gehaald is …
Onderaan deze bijdrage geef ik een overzicht van de besproken schilders. Mijn conclusie is, dat het ‘Byvoegzel’ vrijwel geheel bestaat uit passages – nagenoeg letterlijk overgenomen en licht aangepast – uit De levens-beschryvingen. Dat is ook wat de inleiding bij het ‘Byvoegzel’ suggereert. Die wijst naar één bron, dé ‘Levensbeschryver’:
Alzo onze Schryver van de Haarlemsche Kunstschilders, tot zynen tyd zo van hunne Kunst als Levens, heeft aangetekent; zo vonden we niet ongeraaden, een vervolg op die Stoffe en van laatere Haarlemsche Kunsthelden, uit zekere Levensbeschryver, daar op te laaten volgen, tot hunne dood toe.
Waarom Marshoorn voor Weyerman koos en niet voor Houbraken, wordt niet duidelijk. Ik vermoed dat hij Weyerman gewoon de beste bron vond. Bovendien was van De groote schouburgh van Houbraken in 1753 wel een herdruk verschenen, maar bleef de tekst van Weyerman de meest recent geschreven tekst. Het raadplegen van een ander recent verschenen werk, De nieuwe Schouburg van Johan van Gool (Den Haag 1750-1751), was in ieder geval geen optie. Dat werk was namelijk opgezet als een vervolg op het tweede deel van Houbraken. Het bespreekt daarom van de 26 schilders die nu in het ‘Byvoegzel’ staan slechts twee schilders: Jan van Huchtenburg en (kort) Frans Decker. – Jac Fuchs
¶ De afbeelding hierboven toont een portret van Theodorus Schrevelius, naar een schilderij van Frans Hals. Het schilderij van Hals is te zien op de site van het Frans Hals Museum
Bijlage
Deze bijlage beschrijft in volgorde de pagina’s uit de Harlemias (H), de aldaar genoemde schilders, het deel en de pagina’s uit De levens-beschryvingen (‘LB’) die gebruikt zijn, en een commentaar over de mate waarin de tekst van Weyerman is aangepast. Voor de namen van de schilders gebruik ik de door het RKD-Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis als meest gangbare aangewezen schrijfwijze. De bijlage wordt afgesloten met een algemene conclusie.H 452-455 Frans Hals LB 1, 352-357; letterlijk overgenomen.
H 455-465 Adriaen Brouwer LB 2, 62-78; vrijwel letterlijk overgenomen (de eerste alinea, en enkele bijzinnen zijn geschrapt).
H 465-466 Adriaen van Ostade LB 2, 91-92; licht bewerkt: het lemma van Weyerman behandelt Adriaan en Isaac van Ostade samen. De teksten over Isaac zijn in de Harlemias geschrapt, het jaar van overlijden van Adriaan is toegevoegd, en de verwijzing naar het portret van Van Ostade is herschreven.
H 466 Cornelis Bega; LB 2, 92-93; letterlijk overgenomen.
H 466 Thomas Wyck; LB 2, 127; bewerkt, maar duidelijk gebaseerd op de tekst van Weyerman.
H 466 Jan Wyck; LB 2, 127-128; bewerkt, maar duidelijk gebaseerd op de tekst van Weyerman.
H 466-471 Leendert van der Cooghen; LB 2, 93-98; letterlijk overgenomen.
H 471-474 Philips Wouwerman; LB 2, 157-163; afgezien van het schrappen van enkele zinnen letterlijk overgenomen.
H 474-477 Nicolaes Berchem; LB 2, 194-198; vrijwel letterlijk overgenomen, maar wel is een uitweiding over Antwerpse schilders geschrapt.
H 477 Pieter van Roestraeten; LB 2, 244-245; zo goed als letterlijk overgenomen.
H 477-481 Job en Gerrit Berckheyde; LB 3, 28-32; de eerste zin is geschrapt, verder vrijwel letterlijk overgenomen.
H 481-482 Vincent van der Vinne; LB 2, 260-262; de laatste anderhalve zin zijn gesneuveld, verder met enkele minieme wijzigingen overgenomen.
H 482-487 Jan de Baen; LB 2, 328-330; de tekst is veel uitgebreider dan die van Weyerman, en lijkt een bewerking van de tekst uit De groote schouburgh van Houbraken (deel 3, p. 303-314) te zijn.
H 487 Dirck Bleeker; LB 2, 338-339; nagenoeg letterlijk overgenomen.
H 487-488 Frans Post; LB 2, 339-340; enigszins ingekort overgenomen.
H 488 Jacob van Ruisdael; LB 2 384-385; nagenoeg ongewijzigd overgenomen, maar wel is het overlijdensjaar toegevoegd.
H 488-489 Pieter de Molijn; LB 3 23-24; letterlijk overgenomen, alleen is de laatste zin ingekort.
H 489-491 Jan van Huchtenburg; LB 3, 104-108; grotendeels letterlijk overgenomen, maar wel is de laatste alinea sterk ingekort, omdat die niet actueel meer was.
H 491-493 Romeyn de Hooghe; LB 3, 114-117; de tekst is op één punt gekuist en de laatste alinea is ingekort.
H 493-495 Jan van Nickelen; LB 3, 118-120; nagenoeg letterlijk overgenomen.
H 495 Barent Gael; LB 3, 161-162; letterlijk overgenomen.
H 495-496 Cornelis Holsteyn; LB 3, 165-166; met een minieme wijziging overgenomen.
H 496 Dirk Maas; LB 3, 197; de één alinea lange tekst van Weyerman is letterlijk overgenomen, maar er zijn twee zinnen aan toegevoegd.
H 496 Laurens van der Vinne; LB 3, 212-213; de tekst van Weyerman is van tegenwoordige naar verleden tijd omgezet, en er zijn twee zinnen over zijn overlijden en zijn kinderen toegevoegd.
H 496-498 Jacob van Campen; LB 3, 217-220; op wijzigingen aan twee bijzinnetjes na is de tekst van Weyerman letterlijk overgenomen.
H 498-499 Frans Decker; niet in LB.
H 499 Taco Jelgersma; niet in LB.Dit overzicht laat overduidelijk zien dat bijna de hele tekst gebaseerd is op De levens-beschryvingen van Weyerman. Dat blijkt uit de combinatie van de vermelde gegevens en de gebruikte bewoordingen.
Frans Decker, die niet door Weyerman genoemd wordt, is wel bij Van Gool te vinden, maar de twee zinnen over hem komen daar niet vandaan: bij Van Gool wordt Decker nog een lang leven toegewenst, in de Harlemias is hij aan een slepende ziekte overleden. Zijn leerling Taco Jelgersma wordt niet door Van Gool genoemd. Mogelijk is zijn vermelding ontleend aan De graaven van Holland, in jaardichten beschreven, van Pieter Langendijk (Haarlem 1745), deel 1, ‘voorbericht’, p. XV.
De tekst over Jacob van Ruisdael toont een interessant punt. De tekst van Weyerman leunt sterk op een passage uit deel 3 van De groote schouburgh van Arnold Houbraken (Amsterdam 1721) (p. 65-66). Houbraken noemt Ruisdaels overlijdensjaar (1681), maar dat gegeven is door Weyerman niet overgenomen. Hoewel van De groote schouburgh nét (in 1753 in Den Haag) een herdruk verschenen was, heeft voor de Harlemias de soepeler lopende tekst van Weyerman model gestaan, maar dan wel aangevuld met het door Houbraken genoemde overlijdensjaar. Ook het jaar van overlijden van Adriaen van Ostade kan uit De groote schouburgh overgenomen zijn. Dat De groote schouburgh inderdaad óók op het bureau van Marshoorn (of de door hem ingeschakelde auteur) moet hebben gelegen, blijkt uit de tekst over Jan de Baen (Harlemias p. 482-487). De tekst van Houbraken is veel langer dan die van Weyerman, en heeft de voorkeur gekregen, maar werd wel eerst in een veel leesbaarder vorm herschreven.