woensdag 13 juni 2012 – Honderd jaar geleden was het tweehonderd jaar geleden dat Rousseau werd geboren. Dat moest herdacht worden. In binnen- en buitenland.
Binnen- en buitenland waren voor sommigen in 1912 niet zo erg gescheiden: de strijd tegen het kapitaal kende geen grenzen. Dat kwam pas weer in 1914. Zo vroeg Karl Kautsky Henriette Roland Holst (‘Her Royal Highness’), die ook aan gene zijde van de grens gezag had, om een artikel voor Die neue Zeit. Naar aanleiding van de tweehonderdste geboortedag van Rousseau. Het artikel over de ‘dichter-hervormer’ groeide uit tot een biografie.
Die biografie, onder de titel Jean Jacques Rousseau. Een beeld van zijn leven en werken, kwam in 1912 uit bij de Wereldbibliotheek, 298 bladzijden. In een verhelderend artikel in Ons Erfdeel (jaargang 13, 1969-1970 – beschikbaar via DBNL) heeft Eugène van Itterbeek laten zien dat Roland Holst de hele ‘bataille’, die in Frankrijk vóór 1912 over Rousseau was gestreden, links heeft laten liggen, maar ook dat zij het in Nederland bestaande Rouseau-beeld heeft gecorrigeerd. Vóór 1912 gold Rousseau als verheerlijker van de natuur en het gevoel, na 1912 kwam er oog voor een andere Rousseau.
Roland Holst heeft een biografie van Rousseau geschreven, maar hem daarbij vooral als voorloper van de wereld van 1912 beschouwd en hem eigentijds de maat genomen:
Rousseau was geen socialist, zelfs niet in de meest vaage beteekenis. Zijn denken op sociaal gebied overschreed de grenzen niet van zijn tijd en van zijn klasse, dat is de grenzen der klein-burgerlijke produktiewijze en produktieverhoudingen. Maar omdat haat voor onderdrukking en uitbuiting, liefde voor vrijheid en gelijkheid zoo groot, zoo sterk, zoo vurig, zoo allesbeheerschend in hem was op ’t hoogtepunt van zijn leven, dat hij de vrije wilden, machteloos tegenover de natuur, verkoos boven de heeren en knechten der beschaving, – daarom bereikte hij de verste grenzen van het burgerlijk willen en is de arbeidersklasse in zekeren zin zijn erfgenaam. (p. 288)
Die grenzen van het burgerlijk willen, dat is toch prachtig geformuleerd. Volgens Roland Holst moest dat willen uiteindelijk verwezenlijkt worden ‘in de socialistische maatschappij’.
Volgens Van Itterbeek was de Rousseau-biografie ‘veel meer dan een biografie’:
Zij is tegelijkertijd een stuk poetika, een belijdenis en een humanistische meditatie: in die zin is het eigenlijk een roman.
Dat is geen onvergetelijke formulering, maar misschien in alle onzekerheid waarachtiger dan wat Elsbeth Etty er in haar Roland Holst-biografie Liefde is heel het leven niet. Henriëtte Roland Holst 1869-1952 (1997) van maakt. Volgens Etty komt het Rousseau-portret in wezen neer op ‘zelfprojectie’. Op dat oordeel volgt ook al een shuffle: het boek mag niet gereduceerd worden ‘tot louter een vormgeving van haar eigen innerlijke problematiek’. Maar dat neemt dan weer niet weg dat zelfrechtvaardiging en zelfbevrijding in haar biografie (die van Roland Holst of haar eigen leven?) als motieven te onderscheiden zijn. Rousseau is volgens Elsbeth Etty Roland Holst in travestie, als communist avant-la-lettre. Dat is niet slecht gezien, maar Etty miskent tegelijkertijd Roland Holsts pogingen om Rousseau in 1912 te zien als een bewonderenswaardige ander.
Of moeten we Elsbeth Etty’s Roland Holst-biografie dan ook maar lezen als ‘zelfprojectie’? — PA