zondag 17 juni 2012 – In de zaak tegen Jean Jacques Rousseau blijven de Confessions voor de vele schrijvende rechters het belangrijkste processtuk. Bij zo’n gretig bekennende verdachte is de toekenning van schuld een eitje. Je kunt het zo gek niet bedenken of Rousseau erkende er schuldig aan te zijn.
In het eerste hoofdstukje van Rousseau en ik (2012) vertelt Maarten Doorman dat Rousseau zich kort na zijn tijdelijke bekering tot het katholicisme manifesteerde als potloodventer. De suggestie is onontkoombaar dat dat exhibitionisme samenhing met zijn kersverse katholicisme. Met een onmiskenbaar genoegen volgt Doorman Rousseau op de voet bij diens ongebruikelijke hobby: hij ‘begon zich soms in donkere lanen en verborgen hoekjes in het zicht van vrouwen te ontbloten’ enzovoort.
Doorman ontleent de beschrijving hiervan aan Rousseau zelf. In zijn Confessions biechtte Rousseau op wat de meeste van zijn tijdgenoten niet eens konden bedénken: dieptepunt is de afgifte van vijf van zijn kinderen bij een vondelingeninstituut.
Doorman neemt deze bekentenissen louter ogenschijnlijk niet serieus. Met een wonderlijke shuffle verklaart hij dat de onthullingen schouderophalend afgedaan kunnen worden, omdat …. we een filosoof op zijn werk horen te beoordelen, niet op zijn leven. Een bladzijde later zijn de schouders van Doorman weer tot rust gekomen: het exhibitionisme van de jonge Rousseau ‘is een treffend beeld voor zijn denken’. Ja, dan moeten we het weer wel geloven.
Rousseau was gek en geniaal en iedereen geloofde hem.
Het is voor Rousseau een groot geluk dat er in zijn tijd geen televisie bestond. In De wereld draait door zou hij een dankbare gast zijn geweest. Al na een paar minuutjes praten had hij zich zelf gretig opgehangen aan de hoogste boom. Give ‘m enough rope!! Op de televisie is alles echt: romanschrijvers schrijven alleen over zichzelf en alles wat beschreven is, is echt gebeurd. Als dat niet zo is, is het niet veel.
De literaire openbaarheid vertoonde ook in de laatste decennia van de achttiende eeuw kenmerken van een talkshow: in koffiehuizen en tijdschriften werden reputaties vooral geknakt. Rousseau was een gemakkelijk doelwit. Misschien was hij wel een van de eersten die geheel tegemoet kwam aan het veelkoppig monster van de openbare roddelzucht. Rousseau als Gordon?
Wie Rousseau in zijn Confessions op zijn woord gelooft, heeft geen fantasie, geen benul van literatuur en nooit gebiecht.
Wat is biechten? Toen ik als broekeman de Theresiakerk betrad om de eerste keer van mijn leven te biechten, was ik in grote nood. Ik wist niks. Ik had niet gestolen, mijn zusjes niet geslagen, geen geld uit de portemonnee van mijn moeder gehaald, niet gerookt. Dat alles kwam pas later en toen hield ik wijselijk mijn mond. Maar die eerste keer kon ik geen pekelzonde bedenken. Toen bedacht ik een zonde, in afwachting van het moment dat mijn voorganger de biechtstoel verlicht zou verlaten, maar veel meer dan dat de paus een vreemde vogel was, wist ik als vergrijp zo snel niet te bedenken. Rousseau was daar veel en veel beter in. De dienstdoende kapelaan zei in de biechtstoel nog net niet dat ik dergelijke flauwekul niet op hoefde te biechten. Teleurgesteld verliet ik de plaats waar schuld bekend moest worden en vergeving zou volgen. Geen schuld, geen vergeving.
Rousseau, in zijn zoektocht naar liefde en vergeving, bekende zich een ongeluk, als een echte schrijver. De bekering tot het katholicisme leidde bij Gerard Reve tot bekentenisproza, bij Rousseau tot een tomeloze biechtzucht. — PA