Hoe Bilderdijk Rousseau in versvorm toesprak
zondag 1 juli 2012 – In de eerste decennia van de negentiende eeuw verzorgde Willem Bilderdijk haast in zijn eentje het conservatieve geluid. Onder de banier van onze God, hardwerkend Nederland en hersteld Oranje. Van de Verlichting, die Europa in de achttiende eeuw geterroriseerd had, moest hij helemaal niets hebben en tot in de negentiende bestreed hij daarom de achttiende.
In zijn tweede bundel Krekelzangen bijvoorbeeld tutoyeerde en kleineerde hij in het gedicht ‘Zintuig en verstand’ de ratio: ‘Verstandtjen, gy de schijntolk van de Reden’. Als de gevaarlijke geest van de Verlichting nog ergens rondhing, was het wel Frankrijk:
De rechte Fransche geest, wat is die? – Zielverblinden,
Een Duivlen-goochelspel, dat oog en geest verwart;
De kunst van aan elk ding een scheven kant te vinden,
En ’t valsche een overtrek van schijn-waar aan te binden,
Verderflijk voor ’t verstand niet minder dan voor ’t hart.
In diezelfde bundel worden geheel in overeenstemming met het voorafgaande Voltaire en Rousseau gehekeld. Voltaire is in een aan hem gewijd gedicht een priestermoordenaar; in het gedicht ‘Rousseau’ wordt herinnerd aan een bekende stelling van Rousseau: ‘L’homme qui pense est un animal dépravé’. In de vertaling van Bilderdijk: ‘Bedorven is de mensch, zodra hij redeneert’.
Zag Bilderdijk in Rousseau een medestander, gelet op beider kritiek op de rede? Nee, de reputatie van Rousseau als de geestelijke vader van de malafide Verlichting woog zwaarder. In dit gedicht sloeg Bilderdijk zijn mogelijke geestverwant van zich af:
Rousseau! och! hadt gy ’t eer geweten,
Of, eer ge aan ’t schrijven vielt, die gouden spreuk bedacht!
Europa had zoo licht zijn welvaart niet versmeten,
Of Godsdienstwet en plicht verkracht;
En de aarde, reeds genoeg van mollen doorgevreten,
Had, met uw nieuwe mest tot barstens overvracht,
Geen keverzwermen voortgebracht,
Die, snorrende uit hun dop, wat bloeiend was verbeten,
Tot ramp van ’t arme Nageslacht.
Geen half werk! Slopersbedrijf Bilderdijk!
In de derde bundel Krekelzangen wijdt Bilderdijk een veel groter gedicht aan ‘de twijflaar van Genève’: ‘Aan J.J. Rousseau’. Het korte Rousseau-gedicht draagt als datum 1822, het langere 1823. In die tussenliggende tijd is er in Bilderdijks Rousseau-beeld wat veranderd. Ook in dit nieuwe gedicht wordt Rousseau aangesproken, maar er is bij alle kritiek ook een begin van deernis:
Ô Ongelukkige, die nooit u-zelf verstondt,
Die wetten stichten wilde en de eerste wetten schondt,
En Staten vormen, daar ge u-zelf niet kost bestieren,
Zie daar uw werk in ’t eind, zie daar uw graflauwrieren.
In voorafgaande dichtregels gunt Bilderdijk Rousseau een kijkje in de moderne wereld en daarbij rekent hij op diens afgrijzen:
Sta op, en zie thands rond by ’t nieuwe Volksverlichten,
Dat nieuwe Wijsheid schiep en omgekeerde plichten.
Zo wekt Bilderdijk in 1822 en 1823 de geest van Rousseau tot leven om daarmee wat er ‘thands’ in Nederland nog aan achttiende eeuw resteert te bestrijden. Rousseau als ‘levend’ schild, waarachter Bilderdijk zich verschool.
In het prachtige, rijke boek van Joris van Eijnatten, Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831) (Hilversum 1998) wordt duidelijk dat Bilderdijk die jaren de verdediging van Da Costa’s Bezwaren op zich nam. Da Costa was de pop die in beweging werd gebracht door buikspreker Bilderdijk. Bij de verdediging van Da Costa en zichzelf kwam Rousseau hem goed uit. Van Eijnatten vermoedt dat Bilderdijk zijn Rousseau nauwelijks kende, maar op hem attent gemaakt was door Joseph de Maistre.
Ongetwijfeld zullen er lezers in Nederland zijn geweest die van Rousseau evenmin een bladzijde lazen, maar in het werk van Bilderdijk de filosoof voor het eerste ontmoetten. — PA
¶ De genoemde gedichten zijn alle te vinden in het dertiende deel van De dichtwerken van Bilderdijk (Haarlem 1859).