Magere Hein maakt overuren, ook in 1812

maandag 16 juli 2012 – Kort na elkaar gaven twee P.C. Hooft-laureaten de geest: Gerrit Komrij en Rutger Kopland. Toen het nieuws over Koplands overlijden via De Contrabas, die voortreffelijke en vrijmoedige website over poëzie en letteren, de wereld bereikte, riep ik oneerbiedig dat ‘ze’ wel allemaal tegelijk gaan en dan ook nog in alfabetische volgorde. Wie volgt? Ik durf het niet te denken.

Met Komrij heb ik wel eens bier gedronken, in café De Blauwe Hand in Nijmegen. De eerste en tot op heden enige bijeenkomst van het geheime Schasz-genootschap. Een hartelijke man, Komrij. Zachtmoedig in de omgang en scherp in zijn schrijven. Zijn poëzie is soms hartverscheurend en hartverscheurend geestig. Kopland heb ik wel eens zien optreden, ingetogen en ernstig, zoals ook zijn gedichten waren (of werden). Van beide dichters liggen de komende weken bundels op mijn bureau. Zo komen hun woorden terug.

In 1803 en 1804 stierven kort na elkaar Bernardus Bosch, Gerrit Paape, Betje Wolff en Aagje Deken. Alsof de Heer plotseling zin kreeg in het gezelschap van radicale patriotten. In het jubeljaar 1812 hield de Dood ook zo’n groepsopruiming: op vrijdag 13 maart stierf Joannes le Francq van Berkheij in Leiden, op vrijdag 3 juli overleed Elisabeth Maria Post in Epe en Arend Fokke Simonsz was op 15 november in Amsterdam de klos. Niet in alfabetische volgorde.

Bij mijn weten is de ‘bicentenaire’ van Berkheij en Post in geruisloosheid herdacht. Als de voortekenen niet bedriegen, zal er dit jaar ook geen grote Fokke Simonsz-herdenking komen. Dat is niet hemeltergend, maar wel jammer.

Berkheij is van de drie misschien wel de interessantste. Een paar jaar geleden hield Rick Honings een lezing over Berkheij en op het scherm vertoonde hij de portretten van Berkheij en Theo van Gogh. ‘Two of a kind’, suggereerde Honings. Zoals veel vergelijkingen: tot op zekere hoogte verhelderend. Maar het was goed dat Berkheij weer eens in de belangstelling kwam.

Er bestaat over hem gelukkig een verdienstelijk boek, geschreven door Robert Arpots. Verdienstelijk, omdat het goed geschreven is – en dat is in de branche bepaald geen regel – en een eerste overzicht biedt. Het boek is na verschijning genadeloos over de hekel gehaald in het blad Dokumentaal, de gele beul. Dat was onverdiend en buiten proporties en van de weeromstuit ben ik het boek van Arpots in binnen- en buitenland blijven verdedigen. Zoveel jaren later moet ik helaas erkennen dat de Berkheij-biografie van Arpots ook enkele tekorten vertoont. De vraag waarom Berkheij in zo weinig tijd wist uit te groeien tot de meest gehate man van Leiden en omstreken wordt door Arpots niet bevredigend beantwoord. En dan is er die indrukwekkende documentatie die Berkheij aanlegde. Die wordt bewaard in het stadsarchief van Leiden, maar hoe zit dat eigenlijk? Berkheij is veel intrigerender dan dat Arpots hem presenteert.

Elisabeth Maria Post heeft de voorbije decennia over belangstelling niet te klagen gehad, al kwam die belangstelling dan voornamelijk van één man: Bert Paasman. Hij schreef een kleine Post-biografie, wijdde zijn proefschrift aan haar roman Reinhart, editeerde haar roman Het Land en stelde een mooie bloemlezing samen. En dat alles uiterst zorgvuldig. Of er nog veel vragen over Post onopgelost zijn, zou ik niet weten.

De derde dode van 1812 is Fokke. Zijn werken zijn zo talrijk dat dat onderzoekers gemakkelijk de lust heeft benomen er werk van te maken. In de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman verschenen artikelen van Marco de Niet en Marike Vierstra over hem en dat smaakte naar meer. Sindsdien verscheen er in 1999 een klein boekje, De boeknegotie in het toekomend jaar drie duizend, een door René Gude bezorgd fragment uit Fokkes uchronie, en uiteraard de teksteditie van De moderne Helicon, waar Lotte Jensen en Alan Moss voor tekenden. Die editie, die dateert van 2010, vormt een goede introductie in het leven, denken en schrijven van de man die generaties aan het lachen bracht. Het spijt me voor Fokke, maar heel erg geestig vind ik niet wat ik tot op heden van hem gelezen heb. Misschien moet ik wat meer van hem gaan lezen – want generaties lezers kunnen niet ongelijk hebben? – en brengt de lectuur van zijn werk me tot vragen die tot waardering leiden. — PA

¶ Gegevens over de dode dichters ontleend aan Waar ligt Poot? Over de dood en de laatste rustplaats van Nederlandse en Vlaamse schrijvers (1997), samengesteld door Hans Heesen, Harry Jansen en Ed Schilders.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.