Tydeman en welletjes (2)

Duckstad staat bekend om de enorme standbeelden van zijn stichter Cornelis Prul (bron: Duckipedia)

woensdag 18 juli 2012 – Met de zesde bijdrage aan het Tydeman-themanummer van het Tijdschrift voor Biografie is wat merkwaardigs aan de hand. Het is een soort nabeschouwing en is geschreven door Joris van Eijnatten, te goeder naam en faam bekend, onverschrokken Bilderdijk-kenner en hoogleraar cultuurgeschiedenis te Utrecht.

Zijn stuk lijdt echter aan humor of malligheid, dat is moeilijk uit te maken. Het heet ‘Over het nut van Meinard Tydemans biografie’ en begint met een gedachte-experiment. Stel dat je ‘als geesteswetenschapper’ ‘op een partijtje een Nederlandse grootindustrieel’ ontmoet en die tycoon (‘hij/zij’, noteert Joris keurig) heeft een voorliefde voor geschiedschrijving, ‘in het bijzonder die over de decennia rond 1800’. Die miljonair heeft een kapitaal over voor een biografie over een kleurrijke figuur uit die periode en op het partijtje verzeilde ‘geesteswetenschapper’ mag het zeggen, wie het geld en de moeite van de levensbeschrijving waard is.

Wat zou ik doen als ik de loterij won? Het is het type fantasie van de doorgewinterde lezer van het vrolijkste weekblad van Nederland!

Op de klompjes voel je aan met wie de ‘geesteswetenschapper’ straks komt aanzetten. Hoe pakt Van Eijnatten zijn ‘mission impossible’ dan aan, hoe probeert de ‘geesteswetenschapper’ de kandidatuur van Tydeman aannemelijk te maken?

Hij richt een slachting aan, kegelt net zo lang kandidaten omver totdat er op de verschroeide aarde nog maar één mannetje te zien is: juist, good old Meinard. Het eerste slachtoffer is Staring, aan wie recent een biografie is gewijd. Die heeft Joris niet gelezen, maar toch is die overbodig:

Waarschijnlijk weet alleen een esoterische groep van letterkundige dixhuitièmistes en regionale Achterhoekkenners nog wie hij was.

Nee, Tydeman trekt volle zalen! Is dat een argument? Ja, als Staring niets voorstelt, moet Joris denken, dan is een levensschets van Meinard Tydeman niet eens zo gek. Ik vraag me intussen af waar de liefhebbers van het werk van Staring het aan verdiend hebben om op deze wijze weggezet te worden. Zoekt Joris ruzie in nachtelijk Vorden? Of is dit alles gezien vanuit het perspectief van de lezer van Donald Duck? Of is dit humor?

Staring afgeserveerd, zijn biograaf evenzeer. Dat lot wacht ook Robert Jasper van der Capellen tot den Marsch, van wie Joris aanneemt dat die ‘blijkbaar’ heeft bestaan en ‘kennelijk’ de moeite van een biografie waard was omdat hij ‘in de jaren 1780’ (‘jaren’?) actief was als radicale patriot. Joris vindt dat allemaal niks. Maar dat ligt dan toch echt aan Joris, die kennelijk en blijkbaar onder een steen bivakkeerde toen het ging over de laatste decennia van de achttiende eeuw. Blijkbaar en kennelijk heeft Joris de biografieën die hij veroordeelt niet gelezen, hij komt in zijn bespreking zelden verder dan ‘de tekst op het omslag’.

Maar ik mag niet zeuren, want aan Gerrit Paape, zo meent Van Eijnatten gul, ‘is niet ten onrechte een boek gewijd’- merci! -, maar ik moet verder lezen, want Joris vervolgt: ‘gegeven de hoeveelheid boeken en biografische artikelen die inmiddels aan deze tweederangs auteur zijn besteed, zou je denken dat het toch nu welletjes moest zijn’. ‘Welletjes!’ Donald Duck goes Joop ter Heul!

Paape tweederangs auteur? Hoeveelheid boeken aan Paape besteed? Ik ben de tel ook even kwijt, maar ik meen dat er over Paape in de voorbije honderd jaar maar één boek is verschenen. En dan nu al ‘welletjes’.

Als de ‘geestenwetenschapper’ iets ‘welletjes’ vindt, bedoelt hij ‘nietjes’.

Het betoog van Joris van Eijnatten schommelt tussen mal en dwaas! Dat hij Staring, Van der Capellen tot den Marsch en Paape voordraagt voor het vergeten en Tydeman naar voren schuift als de man die de grootindustrieel rode oortjes gaat bezorgen, laat zien dat het hem in zijn stuk ontbreekt aan gevoel voor kwaliteit en belang.

Kwalijk is daarbij de manier waarop hij collega-onderzoekers kleineert. Enkele kolommen heeft hij gewijd aan mannen die de moeite van een biografie niet waard zijn en toch hun sukkelbiografen hebben gevonden, maar dan bedenkt hij dat hij nog iets vergeten is:

Dan zijn er nog de vrouwen.

Oeps, net op tijd. Joris memoreert het Digitaal Vrouwenlexicon, maar bij vluchtige beschouwing is ook dat eigenlijk niks, de beschreven vrouwen zijn ‘kennelijk vooral dankzij de goede bedoelingen van een nogal enthousiaste redactie en omdat zij nu eenmaal vrouw waren, voorgoed aan de vergetelheid onttrokken’. Nu eenmaal! Kennelijk. Hij slaat daarna een bruggetje naar een nieuwe reeks heren die de moeite van een biografie niet waard zijn: ‘Biografisch enthousiasme is trouwens allerminst gender-bepaald’. Laat ik dat nu altijd gedacht hebben!

De rest van zijn zotte stuk heb ik ook gelezen. De conclusie luidt dat een biografie over Meinard Tydeman helemaal geen slecht idee is. Wat nou jammer is, is dat ik onlangs bij toeval op een partijtje in Duckstad oom Dagobert sprak en die vond het wél een slecht idee. — PA

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.