Rousseau en de Nederlandse bontmutsdragers
vrijdag 3 augustus – In de prachtige Vrolijke Reis van een Engelschman, door Holland (1796) arrangeert Gerrit Paape in Leiden een optreden van doctor Schasz. Deze Schasz had al een rijk verleden als auteur achter de rug, waarbij zijn naam eerst gebruikt was door Pieter ’t Hoen en later door Paape, maar in de satirische reisroman verschijnt hij als filosoof. In een wonderlijke uitdossing, zeker gezien de hitte: Schasz droeg ‘een bonte pels, met een bontemuts op het hoofd, als in diepe huiverige gedachten verzonken’.
In zijn scherpzinnige artikel ‘De onkenbare werkelijkheid van Doctor Schasz’, in 2001 in de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman verschenen en via DBNL digitaal dag en nacht beschikbaar, suggereerde Joost Kloek met een zekere stelligheid dat deze dracht van Schasz ‘associaties’ opriep ‘met de beroemdste filosoof van zijn tijd: Jean-Jacques Rousseau’, omdat deze in zijn Confessions zijn liefde voor de Armeense mantel en beverbontmuts had opgebiecht.
Op het veelvuldig verspreide portret dat Allan Ramsay in 1766 van hem vervaardigde, draagt de wijsgeer een bontmuts. Van dat portret lijken overigens uiteenlopende versies in omloop: op de ommezijde van Maarten Doormans Rousseau en ik is het portret, dat in de Scottish National Gallery hangt, afgebeeld, terwijl in de Mededelingen een portret staat waarop de bontmuts veel beter is te zien, maar dat een spiegelbeeld is van het in Schotland aanwezige portret. Kloek voegt nog toe dat het portret van Ramsay in gegraveerde reproducties over heel Europa verspreid was.
De vraag is of de bontmuts zo exclusief met Rousseau kan worden verbonden. Andere bontmutsen in Nederland geven te denken. De bekendste bontmutsendrager in die jaren is Pieter van Woensel, die zich in 1790 door P. Wagenaar liet portretteren met muts en dun snorretje. In zijn Staat der geleerdheid in Turkijen, een deel van de Aanteekeningen (1791), laat Van Woensel merken dat hij bekend is met het werk van Rousseau, maar of hij met zijn muts knipoogde naar Rousseau?
Vermoedelijk niet, als we de parade van de bontmutsen in het picturale werk van de Dordtse gebroeders Abraham en Jacob van Strij overzien. In een artikel in het Bulletin van het Rijksmuseum uit 1990 laat Els Verhaak een aantal bontmutsen de revue passeren. Het lijkt er bijna op dat de bontmuts een handelsmerk van beide tekenaars werd. Op een van de tekeningen lijkt de bontmuts in een passende omgeving te zijn afgebeeld: ‘de dracht van een bontmuts’ is ‘meer aannemelijk gemaakt door het model op het ijs te plaatsen’. In de Van Strij-catalogus uit 2000 wordt de bontmuts geassocieerd met jagers en zeelieden, niet met Rousseau.
Schasz, Rousseau en Van Woensel, mannen van de jacht en het zilte nat? Zoals de passage in de Vrolijke Reis laat zien, draagt Schasz een bontmuts omdat hij het koud heeft. Het is dan wel warm, maar hij heeft het desondanks verschrikkelijk koud, van binnen. Rousseau droeg de bontmuts in Engeland, terwijl hij de temperaturen van Frankrijk en Zwitserland gewend was. Hij had het dus net als Van Woensel koud.
Misschien was het óók trendy, om een hoofddeksel te dragen dat suggereerde dat je van ver kwam (en dus niet je hele leven bij moeder thuis had gezeten) en dat de wereld waarin je nu leefde bitter koud was. — PA