Het zuivere kompas van een Nederlandse geleerde van formaat
maandag 10 september 2012 – Of Heinrich Heine nu wel of niet gezegd heeft dat hij naar Nederland zou vertrekken als de wereld zou vergaan – in Nederland gebeurde immers alles een halve eeuw later of was het intussen al een hele eeuw? -, dat doet er niet meer toe. Het is hem zo vaak in de mond gelegd dat hij het wel gezegd moet hebben, al heeft Martin van Amerongen ooit en ergens dan nog zo overtuigend bewezen dat Heine het nooit gezegd heeft.
Iets soortgelijks gaat op voor het bonmot van de Britse koning Karel II. Of hij het ooit gezegd heeft, is onzeker, maar het klinkt te goed om het niet bij herhaling aan te halen. Geconfronteerd met Isaac Vossius’ enthousiasme voor China zei de vorst dat Vossius álles geloofde, behalve dat wat in de Bijbel stond. Als Karel dat al gezegd heeft, dan was dat niet bedoeld om Vossius’ kritiek op de Bijbel te kritiseren, maar om zijn Chinomanie te hekelen. De woorden van Karel hebben echter Vossius vooral de reputatie van libertijn en vrijdenker opgeleverd.
Wie in de zeventiende eeuw verdacht werd van atheïsme (en van goedgelovigheid) moet eeuwen later de moeite van nadere studie waard zijn. Isaac Vossius, de zoon van de keurige Gerardus Johannes, is in de voorbije jaren niet onopgemerkt gebleven. De vele aan hem gewijde studies hebben zijn veelzijdigheid scherp in beeld gebracht, maar het raadsel van die veelzijdigheid niet opgelost en zijn positie als atheïst niet definitief bepaald. Dat er geen portret van de jonge Vossius is overgeleverd, mag in dat verband veelzeggend heten: Vossius is nog niet áf!
Een poging tot voltooiing van Vossius is echter ondernomen in een vorige week verschenen bundel met aan Vossius gewijde essays. In die bundel komt onder meer zijn verhouding met Spinoza aan bod. De Bijbelkritiek van Vossius ging vooraf aan die van Spinoza, al putte Vossius uit andere bronnen. Het effect van hun kritische omgang met de Bijbel was wel vergelijkbaar: het gezag van álle teksten, ook die heilig werden geacht, werd zo aangetast.
In het boek komt ook de maritieme en geografische belangstelling van Vossius tot uitdrukking. Hij onderzocht de zeestromen en de afstanden, maar hij deed dat wel vanuit zijn studeerkamer. Hij liet zich informeren door de Verenigde Oostindische Compagnie en overspeelde daarbij zijn hand wel eens, bijvoorbeeld toen hij de bevindingen van Nicolaas Witsen voortijdig publiceerde en ook nog eens sensationeel vertekende. De vriendschap vond hij behalve in geleerde en bereisde mannen vooral in boeken.
In zijn kamer zag hij in de vereerde teksten fout na fout, na vergelijkend onderzoek. Bij het reizen door zijn kamer vatte hij een bewondering voor de Chinese cultuur op die Karel II verbijsterde. De aandacht voor China blijkt bij nadere beschouwing (van Thijs Wetsteijn in zijn bijdrage, getiteld ‘Vossius Chinese Utopia’) samenhang te vertonen met de Bijbelkritiek. Onbeslist blijft de vraag of de verheerlijking van China eigenlijk indirect tot doel had om af te dingen op de voortreffelijkheid van de Europese naties. Onbetwist is de centrale positie die Vossius in de tweede helft van de zeventiende eeuw in de Republiek der Letteren innam. De verschillende bijdragen aan de bundel geven Vossius het gezicht van een hartstochtelijk en compromisloos zoeker naar de waarheid. In een zee van boeken vertrouwde hij op een superieur kompas. — PA
¶ Eric Jorink & Dirk van Miert (red.), Isaac Vossius (1618-1689) between Science and Scholarship. Leiden-Boston, Brill 2012 (Brill’s Studies in Intellectual History, vol. 214). Prijs € 129.