Patriottisme en de radicale Verlichting – Berkheij 1812-2012 (7)
dinsdag 11 september 2012 – ‘Ei, hoor me!’ Berkheij vraagt in 1801 of zijn lezers ‘ei’ naar hem willen luisteren, in zijn inleiding bij De Bataafsche Menschlijkheid, of de gevolgen der tweedracht. Betoogt uit de rampen van het Vaderland, in vijfhonderd twee-en-zestig scherp-dichterlijke sluitvaerzen en rondborstige vraegen, naar de Rechten van den Mensch, voor de Tribune der Eendracht.
Voorbij leken de dagen dat iedereen, ongevraagd, naar hem wilde luisteren. Voor de gelegenheid boog hij diep voor zijn lezers, ‘voor wien ik heb geleeft, en willig sterven wil’. Zoals zo vaak is zelfvernedering vermomde hoogmoed. Ook hier.
In zijn Bataafsche Menschlijkheid waarschuwde hij het hardhorend vaderland. Misschien voor het laatst. Weinig meer dan de totale ondergang van de Republiek zag hij in het verschiet. In het 63e sluitvers deelt Berkheij zijn angstdroom met zijn lezers:
‘k Zie Spinosa weer herreezen,
Hobbes kruipt weer uit de kist
Met voltaires Atheïst:
God niet kennen, noch hem vreezen,
Zedeleer van Dierlijkheid
Is nu troost voor Menschlijkheid.
Een vertrouwd rijtje: Spinoza, Hobbes en Voltaire. De bende van drie! Wie God niet wenst te kennen en hem ‘vreest’, vervalt onherroepelijk tot dierlijke staat. Om te beginnen in moreel opzicht.
In 1804 licht Berkheij het sluitvers nog eens toe:
In hoe verre nu SPINOSA en HOBBES met VOLTAIRE en HOBBES [sic!] wederom herrezen zijn, is niet duister, althans ten aanzien van de dierlijke zedeleer, het Deisme behoeft weinig bewijs, nademaal onder de naam van een Jacobinisme het stelsel van JACQUES MOLAI, waarna deze zich noemen, de Prophetische en Euangelische waarheden, benevens den invloed van Gods heiligen Geest, en Bijbelsche Historien; verdraaijen tot een volkome vrijgeesterij, en vrije wraak oeffening leerende stelsels. Den lossen toom vierende aan alle dierlijke ongebondenheid, en vrijheid, om al wie ons in den weg staat van kant te helpen, een andermans vrouwe, een eerbare maegd, ja de jongelingen te mogen misleiden, en tot wellust te vervoeren, ja de zelfs moord als een zedelijke deugd aantemerken; gelijk dit in de gevallen van de JONGE WERTHER, zoo klaar blijkt, en ik tot mijne onherstelbaare droefheid, een mijner geliefde zoonen verlooren heb, die zig uit verliefdheid op zeker Meisje tot de wanhoop heeft overgeven, met het Boek van Werther en het prentje daar hij zig doodschiet, in de Zak, aan welker indruk ik en velen met mij de ongelukkige dood van dezen jongling van goede hoope heb toegeschreven! aangaande de Atheïst VOLTAIRE, die gelijk zijn vriend de LA METRIE, met wroeging gestorven zijn, in hoe verre die in deze tijd verrezen is, bewijzen de Afgoderijen die men met zijn beeldenis maakt, immer in Parys en God betere het in mijn Vaderland, vind men overal, in de Saletten der zogenaamde Illuminaten, Jacobinen en nieuwe Patriotten ja bij sommige Predikanten, de beeldtenis van Voltaire, of zijn Lijkbusch, met het opschrift Aimable Voltaire, gelijk ook van JAN JAQUES ROUSSEAU, zoo dat daar een devoten Roomschgezinden voorheen een Christus aan het kruis, een Maria beeld, of St. Pieter stelden; de Lutheriaan zijnen Luther; de Calvinist, Calvin vooral vrij algemeen, de groote DESIDERIUS ERASMUS stond, daar staan nu gemelde beeldtenissen.
Bij Berkheij hangt alles met alles samen en is niets duister: Werther en Voltaire, het deïsme en het jacobinisme, het patriottisme en de verering van Voltaire en Rousseau. Een visie die van geen nuance weten wil.
Ongetwijfeld waren er verstandige lezers en tijdgenoten die Berkheij hier beschuldigden van warhoofdigheid, maar … ongetwijfeld waren er óók die in hun benauwdheid de samenhang zagen zoals Berkheij die zag. Hun eigen mr. G.B.J.! Voor hen was de radicale Verlichting springlevend en verantwoordelijk voor de ontsporingen van de tijd: het patriottisme, de zelfmoorden. Wie zich in zijn beschouwingen en historisch onderzoek beperkt tot wat verstandige schrijvers meenden, mist veel: de radicale Verlichting bijvoorbeeld. Die zat nog steeds in de hoofden van veel landgenoten. — PA
Vrijdag aanstaande verschijnt bij Astraea een bloemlezing uit het werk van Berkheij.