De darmen van Voltaire, de knokkels van Rousseau

De nieuwe heiligen in De Bataafsche Menschlijkheid (1801, 1804)
– Berkheij 1812-2012 (8)/NL-Rousseau (11)

Graftombe Rousseau (coll. Panthéon)

woensdag 12 september 2012 – In 1974 zag ik voor het eerst van mijn leven Parijs. We bezochten niet alleen het graf van Jim Morrison, een trefpunt voor lange haren en ongelukkige meisjes, maar ook het Panthéon.

Het was koud in het Panthéon en er lag voor een stuiver: Emile Zola, over wie onze leraar Frans ooit wist dat hij of zijn werk ‘très sombre’ was, maar ook Voltaire en Rousseau. Rousseau was er in 1794, drie jaar na Voltaire bijgezet. Wie we in onze literatuurgeschiedenis, de voortreffelijke Les grands écrivains, hadden getroffen, zagen we nu, ja niet in levende lijve, maar dan toch wel in vol ornaat.

Het Panthéon werd van buiten ook nog eens omzoomd door beelden. Van het beeld van Rousseau nam ik een foto en die kwam in mijn eerste (en enige) album. Waarom wel van hem en niet van een ander? Ja, dat weet ik niet meer. Misschien omdat Rousseau in de reuk van non-conformisme stond, ‘dicht bij zijn gevoel’, eigenlijk een soort voorloper was van The Doors?

Dat kon Berkheij in 1801 en 1804 niet weten. Hij walgde van de verering van Voltaire en Rousseau. Hij zag een directe lijn lopen van beide wijsgeren naar de ontwrichting van het vaderland. Het lijkt wat veel eer. Maar het zat hem hoog: al in de toelichting bij de eerste coupletten van De Bataafsche Menschlijkheid legde hij dat verband:

Dat ik bij den aanvang van dit eerste Couplet te recht de Hedendaagsche wijsgeerte als oorzaak van alle de rampen van ons Vaderland, ja geheel het Christendom, stout in het schilde vare, zal ik niet behoeven te bewijzen, daar ik niet alleen, maar alle Christenwijsgeren klaagen, over de hernieuwde valsche Heidensche wijsgeerte als een verfijnt Heidendom.

Berkheij kende geen twijfel en zag zich zelden genoodzaakt bewijzen te overleggen van wat hij voor waar hield. Het moet heerlijk zijn om zo overtuigd te zijn van je gelijk, het is verschrikkelijk om iemand te ontmoeten of te lezen die zo overtuigd is van zijn gelijk.

Een aanwijzing voor de totale verloedering zag Berkheij in de verering van Voltaire en Rousseau. Hij moet geweten hebben dat beide wijsgeren in het Panthéon als helden, als heiligen van de moderniteit, ontvangen waren: ‘Zoo maakt men heiligdommen van een brok van de hersens en darmen van VOLTAIRE, en reliquiën knokkels van ROUSSEAU, en nieuwe ligtontsteekers’.

Berkheij moet de verering van de relieken en de portretten van Voltaire en Rousseau als een provocatie hebben ervaren. Waar dat gebeurde, raakte de roomsgezindheid gecontamineerd met de revolutie. De darmen van Voltaire en de knokkels van Rousseau waren lichamelijk, al te lichamelijk. De ziel was elders. — PA

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.