Adriana van Overstraten over Rousseau, ‘de luister onzer eeuw’
vrijdag 17 mei 2013 – In het derde deel (uit 1793) van de Werken van het dicht- en letterlievende Genootschap, onder de spreuk: Studium Scientiarum Genitrix, het Rotterdamse dichtgenootschap, is een gedicht te vinden van Adriana van Overstraten ‘Aan Rousseau’.
De dichteres was bevriendind met de Aardenburgse dichteres Petronella Moens. Van Moens is in de Werken ook poëzie opgenomen. Beide dichteressen maken deel uit van de canon van Bergen op Zoom (CarTOENs – in het Markiezenhof te Bergen op Zoom): verbeeld als een pen met twee punten.
‘Aan Rousseau’ telt elf strofen van negen regels en in het gedicht wordt de intussen gestorven en begraven Rousseau toegesproken:
’k Eerbiedig u, schoon ’t stout, vermeten,
Rousseau! uw’ grooten naem vervloekt,
Daer dwang, voor denkkragt en geweten,
Nog telkens, naer den ijzren keten,
In ’t puin der kloostermuuren, zoekt.
Van een overdonderende helderheid is het gedicht bepaald niet, maar duidelijk is wel dat Van Overstraten Rousseau vooral ziet als exponent van de Verlichting. Dwang en ketenen bedreigen hier het het geweten en het zelfstandig denken. Kluisters klinken ook in het vervolg!
Laet Frankrijk, dat geen zielen kluistert,
Zelfs gruwen, bij uw sluimrende asch,
Daer ’t bijgeloof uw’ roem ontluistert,
Zachtaerde menschenliefde fluistert,
Dat mijn Rousseau haar glorie was!
Zelfs zijn as wekt in een toestand van sluimering nog het ‘gruwen’ van het zo vrije Frankrijk. Hoe dat precies zit, ontgaat me.
De rust van die as werd gestoord in 1794, een jaar na de verschijning van Van Overstratens gedicht, toen het stoffelijk overschot, dat zo pittoresk op een populiereneiland begraven was, naar het Panthéon werd gebracht. Zijn graftombe wekt nu enige lachlust: uit de kist komt een handje, dat een brandende fakkel draagt. Het vuur van Rousseau brandde bijna honderd versregels lang in Bergen op Zoom. — PA