Stoner en een ‘man van de achttiende eeuw’

Stonerzondag 23 juni 2013 – De roman Stoner van John Williams was de afgelopen maanden zo’n hit in de conversatie (‘weet je wat een goed boek is …’), de media en de boekhandel, dat je bijna begrip kon opbrengen voor de weigeraars. Het boek, ooit in 1965 uitgebracht, kende sinds 2006 een overrompelende rentree in Amerika en vorig jaar en ook dit jaar in ons taalgebied. De lofzangen waren zo talrijk dat de snob in iedere lezer uitgedaagd werd om het boek ongelezen te laten.

De snob in deze lezer is op de vingers getikt door een andere snob: dit boek moest écht gelezen worden. Heb het gelezen en heb geen spijt.

De roman vertelt het levensverhaal van William Stoner. Hij komt van het platteland van Missouri en belandt dankzij het geluk, zijn eigen vasthoudendheid en de onbaatzuchtige grootsheid van zijn ouders in de universitaire wereld van de letteren. Voor Stoner is de universiteit een tegenwereld die bescherming biedt tegen de buitenwereld.

Stoner is eerzuchtig in zijn onderwijs en in de liefde voor de letteren; in het echte leven, in de buitenwereld dus, laat hij met zich doen en is hij willoos overgeleverd aan de ergste vrouw die ik in de literatuur leerde kennen. Al leert de lezer haar, ofschoon met tegenzin, begrijpen.

Ook in de heilige wereld van de universiteit gaat het stinken. Stoner moet college geven aan de favoriete student van Hollis Lomax, de man die zijn collega was en zijn leidinggevende werd. Die student bakt er bij Stoner niets van, maar weet zich beschermd door Lomax. En dan, eindelijk, staat Stoner op en verzet hij zich. Het komt in een tentamen tot een pijnlijke confrontatie: Stoner, Lomax en Jim Holland, een nieuwe docent, ondervragen de student en Lomax neemt de weggevertjes voor zijn rekening, terwijl Stoner de confrontatie zoekt. Om wie me het me hier gaat, is Jim Holland.

Holland, een slanke jongeman, gedreven en bleek en ‘een man van de achttiende eeuw’. In het tentamen gaat het op dat moment over het determinisme van Godwin. Holland vraagt de student of hij een verbinding kan leggen ‘tussen dat determinisme en het fenomenalisme van Locke’. Mooie vraag, ben blij dat ik niet hoef te antwoorden, maar Lomax ontneemt zijn favoriete student de kans om te stotteren of te bazelen en hij grijpt in door de vraag tot onschadelijkheid te herformuleren.

Zo wordt de man van de achttiende eeuw buiten gevecht gesteld en blijft het onvermogen van de student in vaagheid gehuld. Jim Holland laat dat alles gebeuren en komt alleen in fronsen tot verzet. Even laf in het leven als verstandig voor de loopbaan. Een terloopse afrekening met de verheven ambities van de slappe mannen van de Verlichting? Of zijn we als mensen van de achttiende eeuw overgevoelig in de ontmoeting met de achttiende eeuw op papier? — PA

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.