‘Roem dan op Woltemale!’ (1)

De wedijver tussen Leiden en Amsterdam

Illustratie van Jo Spier in Kopstukken, van Godfried Bomans

Illustratie van Jo Spier in Kopstukken, van Godfried Bomans

dinsdag 16 juli 2013 – In de merkwaardige Lykzang, aan de roomse schaatsenrijder Cornelis Fleur gewijd, brengt Berkheij zijn Leidse Fleur in vergelijking met een zekere Woltemale. Beide mannen waren mensenredders.

In de achttiende en negentiende eeuw genoot het genus van de mensenredder veel aanzien. In de twintigste lijkt het redden van mensen zijn beste tijd gehad te hebben. De mensenredder is een vervelende bemoeial geworden en afzijdigheid een deugd. In het werk van Adriaan van Dis wordt dat indringend geproblematiseerd: zoals in Palmwijn en Tikkop, waarin de redders falen en de slachtoffers weigeren gered te worden.

Het schitterende verhaal ‘De mensenredder’ van Godfried Bomans (uit de bundel Kopstukken (1959)) portretteert de mensenvriend als een ‘dader’: hij brengt in Zutphen de groene zeep aan die drenkelingen maakt en redding noodzaakt. Bomans’ mensenredder beklaagt zich over zijn lot: hij redt op ‘de binnenwateren’, ‘in ’t land heb je alleen ’t kleine dregwerk’. Nee, dan ‘de redders van de kust’: ‘Die hebben de grote visserij’.

Fleur was van de binnenwateren, de Zeeuwse gebroeders Naerebout – over hen graag later nader – en Woltemale van de zee! In de regels van Berkheij valt de verongelijktheid van Bomans’ mensenredder te beluisteren:

Roem dan op Woltemale, ô Wimpelvoerend Y,
Maar stel den roem myns Zoons uit Menschenliefde ‘er by!
Kon uwe Held te ros het Zeegevaar ontzwemmen,
De myne kon den Dood op schoverlingen temmen.

Woltemale was eerder, blijkbaar beroemder en van de zee. Fleur (‘mijn Zoon’) verdient als mensenredder op het ijs – in het wak gezakten – volgens Berkheij in de eregalerij van de mensenvrienden een plaatsje naast Woltemale.

Niet alleen de tegenstelling binnenwateren-open zee speelt in de vergelijking een rol, maar ook die tussen Leiden en Amsterdam. In de Lykzang verschijnt Fleur als Leidenaar en de Woltemale-verheerlijking krijgt er door de aanroeping ‘ô Wimpelvoerend Y’ een Amsterdams accent. Stedelijke naijver bestond kennelijk niet enkel tussen Amsterdam en Rotterdam, maar ook tussen Leiden en Amsterdam. Ongetwijfeld verschilde het karakter van die naijver: voor Amsterdam en Rotterdam waren economie en politiek het strijdterrein, voor Amsterdam en Leiden de wetenschap en ideologie.

Fleur schaatste wat rond in de doop- , huwelijks- en begraafacten in het Leidse archief, maar meer dan een papieren ereteken (het gedicht van Berkheij) en een werkwoord (‘fleuren’!) zat er voor hem niet in. Nee, dan Woltemale! — PA

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.