‘Uw glinst’rend heldenstaal’

De in zichzelf verslikkende mannelijkheid van Jacobus Bellamy

Bellamy

Monument voor de dichter Jacques Bellamy (1791)

dinsdag 26 augustus 2014 – De lieveling van de Utrechtse revolutie liet zijn verloofde Francina Baane wachten: eerst moest de vaderlandse wereld gered worden. Die redding maakte hij niet meer mee; in 1786 overleed hij. Arme Francina bleef verloofde, levenslang verbonden met een legende.

Onlangs schreef Kornee van der Haven een uitdagend artikel (verschenen in Spiegel der Letteren), waarin hij Bellamy in zijn dichten betrapte op het verzwijgen van de dood. En nu is er dan een kort artikel van Stefan Dudink: ‘Gespiegeld in glinsterend heldenstaal/verslikt in een pennenmes. Jacobus Bellamy en de mannelijkheid van de dichter’. Het is een intrigerende en ferme beschouwing, opgenomen in de bundel Wat de verbeelding niet vermag! Essays bij het afscheid van Maaike Meijer

In die bundel, aangeboden bij Meijers’ vertrek van de Maastrichtse universiteit, krijgt een keur aan vrienden en vriendinnen de gelegenheid in kort bestek de belangstelling van Meijer en andere lezers te wekken. Sommige vrienden en vriendinnen richten zich daarbij zo particulier tot degene die afscheid neemt, dat het voor anderen enigszins pijnlijk wordt: een dieptepunt is de navolging van Willem Wilminks Frekie in het liedje Maaike, waarbij de nieuwe tekstdichteres tussen de schuifdeuren haar nieuwe versie ook nog eens aanprijst. Doe dat thuis of – liever nog – niet!

Heel plezierig aan de bundel is het aantal beschouwingen over popmuziek: wie over Janis Joplin schrijft, kan eigenlijk niet meer stuk. Bijzonder aangenaam waren het essay van Wiel Kusters over Bertus Aafjes, dat van Judit Gera over een prachtig gedicht van Peter Swanborn en de beschouwing van Ena Jansen over Elisabeth Eybers.

Het meest tot overdenking en tegenspraak uitnodigend was voor mij echter de bijdrage van Stefan Dudink over Bellamy. Hij ziet als ‘historicus van mannelijkheid’ Bellamy in een nieuw licht, maar de vraag is natuurlijk of dat nieuwe licht ook verheldert. Op dat punt heb ik mijn twijfels.

Dudink wijst op de functie die de politieke taal van de patriotten had: ‘een aansporing tot individuele en collectieve zelftransformatie’. Is de politieke taal bij uitstek dichterlijke taal? Of doen de soms langdradige, dan weer suggestieve vertogen minder mee? Bedoelt Dudink dat de dichterlijke taal de luisteraars moest verenigen in daadkracht en daarmee een gezamenlijke bekentenis tot strijd uitlokte? Die ‘zelftransformatie’ werd langs retorische lijnen bepleit en daarbij, zo stelt Dudink, speelde ‘mannelijkheid’ een belangrijke rol. Verwijfdheid was uit den boze. Dat is niet zo verwonderlijk: in tijden van oorlog wekken verwijfde types – zie Allo Allo en Blackadder – de lachlust op. Het front vraagt Echte Kerels.

Interessant is de associatie die in patriotse kring opgeld deed: stadhouder Willem V was een zacht ei. Dudink had in dat verband kunnen wijzen op het portret van de stadhouder als Teergeliefde. Een andere vraag die klemt, is hoe deze in tijden van oorlog begrijpelijke pleidooien voor mannelijkheid – ‘Men go to war’, zong Joe Jackson – botsen of gecontamineerd raken met de mode van ‘de gevoelige man’, de revolutionair met een traan in het oog.

Behalve tot tegenspraak en overdenking leidt de beschouwing van Stefan Dudink, net als het recente artikel van Kornee van der Haven, tot een haast onstuitbaar verlangen naar een congres waarin het louter over het werk van Jacobus Bellamy gaat. En als ik dan mag blijven vragen: een korte, maar ook weer niet te korte biografie! — PA

¶ Agnes Andeweg, Lies Wesseling (red.), Wat de verbeelding niet vermag! Essays bij het afscheid van Maaike Meijer. Uitgeverij Vantilt 2014. ISBN 9789460041822. Prijs: € 19,95 (344 blzz.).

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.