maandag 22 september 2014 – Soms baant een voetnoot de weg naar een verloren gewaande wereld. Noot 13 van het interessante artikel ‘Tussen niche en overlevingsstrategie? Rondtrekkende artiesten in het hertogdom Brabant in de tweede helft van de achttiende eeuw’ (onlangs verschenen in Volkskunde 115 (2014), p. 121-145) is zo’n voetnoot.
Het artikel van Vicky van Ruysseveldt beschrijft en analyseert aan de hand van procesdossiers van in het hertogdom Brabant gearresteerde ambulante artiesten een verzonken wereld van lokaal entertainment. Noot 13 verwijst niet naar die procesdossiers maar naar een bestand van aanvragen voor het opvoeren van straatshows. Dat bestand, bijgehouden van 1752 tot 1785 en in de jaren 1791 en 1792, berust in het archief van de Geheime Raad en luistert naar de naam: ‘Charlataneries et divertissements publics’.
Die in noot 13 aangeduide wereld vertoont ongetwijfeld gelijkenis met de door Van Ruysseveldt getoonde wereld. De rondtrekkende artiesten werden gearresteerd op verdenking van landloperij, een verdenking die al eeuwen rust op beoefenaren van kunst. De ondervragingen van 120 artiesten (in het tijdvak 1766-1775) laten een even nauwkeurig als gemengd beeld zien, de analyse die in het artikel wordt geboden is al even precies en overtuigend.
Het belang van het hertogdom Brabant als ‘pays de passage’ wordt in de tweede helft van de achttiende eeuw nog versterkt door de verstedelijking in het hertogdom. Dat maakte dat het voor artiesten interessant werd om ook in het land dat lag tussen de plaatsen van herkomst (Frankrijk, het land van Luik, de Savoie en Italië) en de plaatsen van bestemming (Republiek, Vlaanderen) publiek te zoeken. Opmerkelijk is verder dat het grote aantal arrestaties wijst op een kennelijk toegenomen gevoeligheid voor de gevaren van het rondtrekkend volkje voor veiligheid en volksgezondheid van de autochtone bevolking.
Van Ruysseveldt stelt vast dat de ambulante artiesten meer dan eens in kleine groepen opereerden en dat die artiesten doorgaans man en jong waren. De ondervragingen brengen verder aan het licht dat de gearresteerden soms door geluk – de vondst van een jonge wolf verleidde Pierre Gouban uit Theux om met het dier kunstjes te gaan doen – maar vaker door ‘professioneel engagement’ gedreven werden.
Het artikel besluit met de beschrijving van twee ‘niches’: de savoyards, die gewapend met toverlantaarn Noord-West Europa bereisden, en de dierkunstenaars uit Parma en Napels. Voor beide groepen, die te voet op zoek gingen naar publiek, gold dat hun specialisme investeringen en oefening vergde. De technische aard van de voorstellingen met magische lantaarns vroeg van de artiesten vakmanschap. Dat werd meer dan eens opgedaan in ‘de groep’: op reis en al doende leerden de jongeren het werk van de ouderen.
Niet alleen voetnoot 13 maakt nieuwsgierig, het hele artikel voedt het verlangen iets soortgelijks te lezen over de rondtrekkende artiesten in de Republiek. Veel van die artiesten waren in Brabant onderweg, naar Holland. Hoe repressief was de Republiek in die jaren? Zo effent het artikel de weg naar nieuw onderzoek. Hopelijk. — PA