Rechtsgeschiedenis in De voorlezer (1995) van Bernard Schlink
vrijdag 5 december 2014 – Michael Berg, de hoofdpersoon en verteller in de bijna twintigjarige klassieker De voorlezer van de Duitse schrijver Bernard Schlink, is in het begin van het boek vijftien jaar oud en hij heeft geelzucht. Op straat krijgt hij een aanval en is even hulpeloos. Hij wordt geholpen door een vrouw van 36, die later Hanna blijkt te heten en een schuldig verleden met zich mee torst. En een handicap. Hij weet nog van niets en zoekt zijn redster op en gaat haar voorlezen, onder meer.
Michael gaat nadat Hanna uit zijn omgeving verdwenen is en hij ouder is geworden, rechten studeren. Hij ziet Hanna dan later, elders en in geheel andere omstandigheden terug, maakt kennis met haar verleden en haar handicap. Zijn loyaliteit aan de vrouw die hem hielp en aan wie hij voorlas, botst met zijn trouw aan recht en rechtvaardigheid.
Die botsing hindert hem om een loopbaan bij het gerecht te ambiëren. Zoals de rechter in Het uur U van Martinus Nijhoff kon hij ‘geen toga, geen muts, geen bef’ dragen en had hij ‘eigen schuld bekend’. Dat heeft van doen met Michael Bergs ‘onschuldige’ ontmoeting met Hanna en zijn confrontatie met haar geschiedenis. Duidelijker formuleringen zouden het geheim voor de aanstaande lezer bederven.
Geen baan bij het gerecht, maar een op het oog risicomijdend baantje als rechtshistoricus. Wat op een vlucht lijkt, wordt door de verteller ook als ‘aankomen’ gezien: ‘En het verleden waar ik als rechtshistoricus aankwam, was niet minder vervuld van leven dan het heden.’ Wie de geschiedenis bestudeert, slaat bruggen tussen verleden en heden – zo noteert Michael Berg; zelf zou ik die wat matte metafoor van de bruggenbouw niet gauw gebruiken – en komt in actie op beide oevers.
Berg herinnert zich hoe ‘het onderduiken in historische tijden’, die ogenschijnlijk van minder belang zijn dan het heden, hem bevredigde: ‘dat was toen ik onderzoek deed naar wetboeken en wetsontwerpen uit de periode van de Verlichting’. Wat hem in die periode trof, was de overtuiging dat wetten de wereld in een goede orde brachten. De gedachte aan de vooruitgang in de geschiedenis van het recht had hij door de geschiedenis leren zien als een hersenschim. Na Auschwitz is er zeker voor Duitsers niet veel ruimte meer voor illusies en verlicht optimisme. Waar het in het recht om gaat, zo meent de ouder en wijzer geworden Berg, is de terugkeer naar het begin, waarvan, nauwelijks gearriveerd, steeds weer gestart moet worden.
Berg illustreert die opvatting aan het verhaal van Odysseus, die terug naar huis zou gaan, niet om er te blijven, maar om opnieuw te vertrekken. Een originele visie, maar erg veel licht werpt die Homerische parallel niet op de nogal spitsvondige opvatting over de naar het begin terugkerende geschiedenis van het recht.
En dan is er in de roman ook nog wat Kant aanwezig. Om dat ter sprake te brengen, moet ik noodzakelijk het plezier van het avontuurlijk lezen bederven. Over een weekje – iedereen heeft De voorlezer dan gelezen – zal ik nader schrijven over Hanna’s Kant. — PA