dinsdag 9 december 2014 – Bij het minste vermoeden van satire veren mensen op, in de verwachting geamuseerd of gekwetst te worden. Satire, vandaag vooral bewegend beeld, belooft gevaarlijk leven, satire op papier gevaarlijk lezen. Het aantal gedaanten dat satire kan aannemen, lijkt oneindig. Een nauwkeurige bepaling van wat satire is, is kansloos, definitief onderzoek naar de ware aard van de satire onmogelijk. Als je beet denkt te hebben, ontglipt het genre je.
Met deze woorden opent Peter Altena de inleiding van de special van de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman over satirische tijdschriften in de 18e eeuw. Het is een dubbelnummer geworden, een kleine 200 pagina’s dik, onder redactie van Peter Altena, Anna de Haas en Rietje van Vliet, en zoals altijd vormgegeven door Jeroen van Heemskerck Düker.
De uiteenlopende verschijningsvormen van het satirisch tijdschrift zoals die in dit themanummer aan bod komen, vertonen verschillende gradaties van scherpte, persoonlijke directheid en politieke betrokkenheid. Ze vertellen ook een geschiedenis van het satirisch tijdschrift ‘in ontwikkeling’. Die ontwikkeling verloopt vanzelfsprekend niet lineair, want rechtlijnigheid is geen kenmerk van de geschiedenis, zelfs niet van rechtzinnigen.
In de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman wordt al decennia aandacht besteed aan satire, waarbij de essentiële onderscheidingen altijd gemaakt zijn, maar tegelijkertijd de wezenlijke overeenkomsten tussen de uiteenlopende vormen van satiren gehonoreerd zijn. In deze bijzondere aflevering staan ruim veertien satirische tijdschriften centraal:
- Anna de Haas – Merkuriseren is sappelen. De Amsterdamsche Merkurius (1710–1722) van Jan van Gijsen
- Anna de Haas – Divertissement voor ‘melancholique humeuren’. Den Schiedamse Saturnus (1713/14) van Cornelis van der Gon
- Jan de Vet – Dichter begint hekelend tijdschrift. Het eerste jaar van de Amsterdamsche Argus (1718) van Hermanus van den Burg
- André Hanou (†) – De mondaine verrekijker van een kluizenaar. De Doorzigtige Heremyt (1728–1729) van Jacob Campo Weyerman
- Karel Bostoen – Een fan van drie Willems. De Arlequin Alchimist (1742) van Henricus Gockinga
- Peter Altena – Satire en moraal volgens de ‘methodo analytica’. De Zeeden-meester der Studenten (1751) van Philippus Ludovicus Statius Muller
- Ton Jongenelen – De papieren schandpaal. De laster- en schimpbladen (1770–1774) van Nicolaas Hoefnagel
- Rietje van Vliet – Poging tot karaktermoord. De Poëtische Snapper, onder de zinspreuk Vrank en Vry (1777–1778)
- Edwin van Meerkerk – Ha! ha! ha! ha! ha! Het ongrijpbare tijdschrift De Lachebek (1780–1781) van Willem van Ollefen
- Simon Vuyk – Politiek op volkse maat. Het Saturdags Kroegpraatje (1786–1787) van Jan Verveer
- Peet Theeuwen – Satire in ballingschap. De Gedenkschriften van Martinus Scriblerus den Jongen (1791–1792) van Pieter ’t Hoen
- Ivo Nieuwenhuis – Tegendraadse volksverlichting. Pieter van Woensel en zijn almanak De Lantaarn (1792–1801)
- Pieter van Wissing – Burgermisère in politieke metaforen. De wisselvalligheden van De Zot (1794–1795)
- Rietje van Vliet – Een luimig spotkrantje. De Narrensteinsche Courant (1807–1811) van Arend Fokke Simonsz
Het dubbelnummer kwam tot stand mede dankzij het legaat van mw. dr. Wa.R.D. van Oostrum en een subsidie van de Paul Hazard Stichting. De vrienden van de Stichting Jacob Campo Weyerman krijgen deze aflevering rond de jaarwisseling toegezonden. Andere belangstellenden kunnen dit nummer bestellen door een mail te sturen naar de secretaris van de Stichting (post@weyerman.nl). Kosten: € 20 (excl. verzendkosten).