vrijdag 19 december 2014 – Leed bleef de in Zutphen geboren dichteres Berendina van Rensinck (1704-1780) niet bespaard. In 1738 trouwde zij te Bennekom met de weduwnaar Henricus Hoffman, die drie kinderen had. Door haar huwelijk werd zij stiefmoeder over de twee nog levende kinderen uit Hoffmans eerste huwelijk. Samen kregen zij vier kinderen, van wie een doof werd geboren, een drukke huishouding.
Hoffman overleed in 1759, waardoor zij zes opgroeiende kinderen alleen moest verzorgen. Twee jongens kozen ook voor het predikantschap, van de andere kinderen is nauwelijks iets bekend.
Haar biograaf Bert Lever, die ook in Bennekom woont, houdt zich al een kwart eeuw met haar bezig en vond totaal vijftien gedichten. Het toeval hielp hem een handje. Hij is ervan overtuigd dat er méér gedichten moeten zijn. Hij is er even zeker van dat de boven water gehaalde verzameling slechts een deel van het oeuvre van Van Rensinck is en dat zij vóór haar huwelijk al enige bekendheid als dichteres genoot.
Berendina van Rensinck schreef voornamelijk gelegenheidsgedichten, die deels als drempeldichten in publicaties van anderen zijn opgenomen, een enkele keer als zelfstandige uitgave werd uitgegeven. Vrijwel altijd toont zij zich vroom, godvruchtig en zeer oranjegezind in haar werk. Na het overlijden van haar man ontving zij een pensioentje uit de weduwenbeurs, een pensioenvoorziening die haar echtgenoot mede had opgericht. Van Rensinck overleed in 1780 te Tiel en werd te Bennekom begraven.
Lever heeft de teruggevonden gedichten toegelicht met ruime achtergrondinformatie en een afbeelding van het krachtige handschrift van Van Rensinck in een mooie uitgave van de Historische Vereniging Oud-Bennekom. Soms mist hij een enkele recente publicatie, bijvoorbeeld over Rutger Schutte of de biografie van Roelof van Gelder over Jacob Roggeveen. Roggeveen had postuum werk (Den val van ’s werelts af-god uit 1718) van de dwaler Pontiaan van Hattem uitgegeven, dat uiteindelijk tot zijn verbanning uit Middelburg zou leiden. Van Hattem leerde dat de mens nooit kan zondigen, omdat hij geheel van God afhankelijk is. Hij kan dus nooit een zondig wezen zijn, alles is voorbestemd.
Zestien jaar later, in 1734 bestrijdt de Harderwijkse theologiehoogleraar Bernard Sebastiaan Cremer Van Hattems leer in zijn Val tegen val van den Afgodt […], waarvoor hij ruim 600 pagina’s nodig heeft. Van Rensinck keert zich in een van haar gedichten tegen Van Hattems ‘gruwelleer’ die dankzij Cremer in zijn eigen zwaard valt, hekelt de editeur van diens werk, Roggeveen dus, en hemelt in een adem door de dappere Cremer. Een fragment tevens korte recensie:
Hy [= Cremer] veld dat wan-gedrogt, daar VALDT die Afgod neer!
De hart-aêr is gewond. Syn Eygen moord-geweer,
Hem uit de hand gerukt, kon hem den doodsteek geven!
Wie dankt Heer CREMER niet voor Dapperheid en Vlydt!
Jehova kroon’ zyn werk in ’t aanschyn van den Nydt!
En geeve hem tot zyn loon ’t ontsterfelyke leven!
Van Rensinck dixit. Wie zulke regels schrijft verdient een lang leven na de dood. — PvW
¶ Bert Lever, ‘Ag hoe gevoelig wordt myn harte’. Berendina van Rensinck (1704-1780), dichteres. Historische Vereniging Oud-Bennekom, Bennekom 2014, 68 blz. ISBN 978-90-822871-0-3. Prijs € 9,95 (exclusief verzendkosten).