zaterdag 20 december 2014 – Rienk Jelgerhuis was niet alleen een begaafd portrettist maar ook een bekwaam boekillustrator die het detail niet schuwde. Neem bijvoorbeeld zijn zelfportret, waarop hij zichzelf met een indrukwekkende dubbele, multifocale (!) bril heeft vereeuwigd.
Hierboven is een winterlandschap afgebeeld waarop Jelgerhuis twee kunstrijders over het ijs laat zwieren. Diverse mensen kijken vanaf de wal ademloos toe. Op de voorgrond bevindt zich ook een paar toeschouwers. Een man zit in een prikslee, terwijl een hond met zijn poten wijd uit over het gladde ijs schuift (zijn kop verraadt zijn hyena-achtige gejank). Het is mij niet duidelijk waarom er bovenaan de paal hooi is vastgebonden.
De prent komt uit een serie van dertien wintertaferelen die Jelgerhuis maakte in opdracht van de Leeuwarder boekverkoper Abraham Ferwerda. Deze bracht in 1765 de tweede druk uit, deze keer geïllustreerd, van De Honing-bije, een bundel gedichten van ene B. Bornius Alvaarsma. De prenten horen bij het grote dichtstuk waarmee het tweede deel van de bundel opent: ‘De Winter’.
De eerste druk van de bundel was in 1749 ook al door Ferwerda uitgebracht, maar buiten medeweten en tegen de wil van de schrijver. De gedichten waren in werkelijkheid geschreven door Boelardus Augustinus van Boelens (1722-1777) die ze had opgedragen aan zijn vriend jonkheer Hessel Vegilin van Claerbergen (1723-1750), grietman van Haskerland. Deze was er zo mee verguld dat hij ze naar Ferwerda had gebracht met het verzoek ze uit te geven onder pseudoniem van Alvaarsma. Naar verluidt zou Van Boelens wel hebben meegewerkt aan de herdruk van 1765.
In het omvangrijke dichtstuk ‘De Winter’ beschrijft Van Boelens de Friese winterse genoegens op het ijs. Citaat (p. 44-45):
Pier is een hachje, die de schaats op hing, en fier
Al wat op schaatzen rydt dorst om een half ton bier,
En om het meesterschap uittarten, en trotzeren,
En niemand die het zig berouwde om af te keren
Een hoon die ieder trof; de knaap was lang berugt
Voor ‘t baasje, dat, gelyk een Zwaluw door de lugt,
Kon vliegen over ‘t ys: ‘t is Pier die d’ellef Steden*
Van Vriesland op een dag heeft in het rond gereden […]* Die wort onder de Schaatsryders in Vriesland voor een Meesterstuk in de kunst gereekent.
Boelardus Augustinus van Boelens is als volksdichter de geschiedenis in gegaan, maar gezien de kwaliteit van zijn overigens schaarse gedichten is dit een misplaatst eerbetoon. Maar wat wel terecht is, is het feit dat hij als eerste in de Nederlandse geschiedenis over de Elfstedentocht schrijft. Weerhistoricus Jan Buisman heeft op grond van het dichtstuk berekend wanneer die Elfstedentocht van de verder onbekend gebleven Friese Pier moet hebben plaatsgevonden: dat was in de ijskoude winter van 1740 (bron). — RvV