woensdag 7 januari 2015 – Eind vorig jaar verscheen een nieuw nummer van Fumus. Mededelingen van de Stichting Willem Godschalck Focquenbroch. De jaarlijkse afleveringen zijn allemaal in te zien via de website van genoemde stichting.
Blijkens de vernieuwde website opent de Stichting WGF haar deuren voortaan alleen nog voor mensen die uit de anonimiteit van hun studeerkamer willen treden. Alleen geregistreerde gebruikers hebben toegang tot de digitale WGF-bibliotheek. Jammer, want een dergelijke drempel is weinig bevorderlijk voor het Focquenbrochonderzoek. Maar gelukkig zijn de twaalf verschenen afleveringen van Fumus wel voor iedere belangstellende bereikbaar. In het laatste nummer staat een alleraardigst artikel van Karel Bostoen en culinair historica Marleen Willebrands.
In hun artikel ‘Fraai koekebakkerswerk. “Oogzienlyke” koek in het Amsterdam van Focquenbroch’ bespreken ze niet alleen de twee koeken die Focquenbroch in zijn werk noemt – ‘Kolcksche koeck’ en ‘Amsterdamsche koeck’ – maar ook reconstrueren ze de receptuur en maken ze de Amsterdamse tractaties na. Het levert aangenaam leesvoer op dat naar meer smaakt.
De Kolkse koeken moeten voor Amsterdammers in de 17e en 18e eeuw een begrip zijn geweest. Ze ontleenden hun naam, aldus de auteurs, aan een koekbakkerij op de Nieuwezijds Kolk. In de tijd van Focquenbroch zou dat Pieter van Schorel geweest kunnen zijn, die met zijn zoon Cornelis op de hoek van de Nieuwendijk en de Kolk een bakkerij had: ‘De Witte Olifant’. Pieters vader was rijk geworden als groothandelaar in koeken, schrijven Bostoen en Willebrands, die overigens ook 18e-eeuwse verwijzingen naar deze platte ronde koeken in hun verhaal opnemen.
Een kleine aanvulling is hier wellicht op z’n plaats. Ik citeer hiervoor Willem Bilderdijk die in zijn Verhandeling over de geslachten der naamwoorden in de Nederduitsche taal (Amsterdam 1818, 2e verm. druk) de etymologie van de lekkernij opdist:
Even zoo vraag ik, waarom heet de saffraankoek in Holland FONTEINKOEK? Waarom zekere andere koek, KOLKSCHE KOEK? Omdat de eerste uitgevonden en eerst verkocht is te Schoonhoven in de Fontein, door zekeren van Solingen, en de laatste door zekeren van Willem van Schorel, te Schorel wonende, doch die dagelijks van over het IJ vroeg in den morgen met zijn ovenschuitjen, waar hy ze onderweg in bakte, zijn warme koek te Amsterdam aan den IJkant kwam venten, waar zy dadelijk onder de Schippersgasten grooten opgang maakte, en weldra algemeenen smaak vond; en die naderhand op den hoek van de Kolk ging wonen, waar wy zijnen opvolger, Dommer, gekend hebben, en waar zijne koekbakkery de voornaamste der stad wierd (p. 165).
Geen idee of deze Willem van Schorel de vader was Pieter, zogezegd rijk geworden als groothandelaar in koeken. Maar het lijkt er wel op. Een leuk detail is dat Bilderdijk schrijft over Willem van Schorel als een soort parlevinker die aan boord van zijn scheepje, nota bene, zijn koeken bakte. De Amsterdamse bakker Dommer kon ik overigens zo snel niet vinden via Delpher. En hoe je vanuit Schoorl naar het IJ vaart, weet ik ook al niet. — RvV