Marinus van Hattum blikt na 33 jaar terug en kijkt vooruit
dinsdag 8 maart 2016 – Afgelopen week zwaaide Marinus van Hattum af als secretaris en conservator van de Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’, na 33 jaar trouwe dienst.
Van Hattums verdiensten voor de Vereniging en de Bilderdijk-studie zijn onmogelijk te overschatten. Hij is in decennia waarin de paradigma’s onophoudelijk wisselden en om de vijf jaar de taal van de neerlandistiek modieus werd bijgepunt, trouw aan wat hij zag als zijn roeping: nauwkeurig speuren op het terrein van de Nederlandse letterkunde rond 1800 – Feith, Helmers en Bilderdijk – en daarvan nauwkeurig verslag doen.
Als jonge student zag ik hem wel lopen: een ernstige man met een baard. ‘Jaja, dat was nou Marinus van Hattum, die man die zojuist passeerde.’. Een bijzonder mens, vasthoudend en in zijn onderzoek van de lange adem.
Zijn uitkijk was nogal streng. In zijn geschriften ook. De jaarlijkse bijdrage aan de Vereniging was zo laag dat ik het gemakkelijk vergat en zo kreeg ik van Marinus van Hattum een boze brief, waarin hij me wees op nalatigheid en me met een royement bedreigde, wat gepaard zou gaan met het noemen van mijn naam in de vergadering. Boos heb ik hem geantwoord dat hij dat maar moest doen.
Wat later kreeg ik spijt. Als je de onbaatzuchtige werkzaamheid van Van Hattum op een afstandje volgde, kon je niet anders dan bewondering koesteren. Na een paar jaar hervatte ik de vriendschap en betaalde ik weer. Ieder jaar kwam er een charmant boekje uit, eerst in de reeks van Amstelveense cahiers en later door het Hans en Rinus van Hattum Fonds gefinancierde uitgaven.
In zijn recensies kon Marinus van Hattum streng zijn. Hij wist altijd meer dan wie ook en kon zijn ergernis niet altijd onderdrukken. Soms – niet vaak! – had hij ongelijk, bijvoorbeeld in zijn beoordeling van het boek van Dini Helmers. Wie echter nimmer dwaalt, heeft niet geleefd.
Bij zijn afscheid presenteerde Marinus van Hattum een mooi en fijn boekje onder de titel Vale! Afscheidsgedichten van Willem Bilderdijk. De afscheidsverzen zijn alle keurig geannoteerd.
Bijzonder zijn ook de foto’s van Marinus van Hattum in het Museum: we zien op de foto’s Marinus langzamerhand de conditie bereiken die hem nu zo kenmerkt. Op de niet altijd even scherpe foto’s verschijnen ‘naast Marinus’ ook de beminnelijke Jan Bosch, een piepjonge Joris van Eijnatten, de grandioze snorren van Joost Kloek en Piet Gerbrandy, een gnuivende André Hanou, een nadenkende Henk Eijssens en tot slot de minzaam lachende Rick Honings.
In zijn inleiding staat Marinus van Hattum stil bij dat wat de ruim dertig jaar Bilderdijkstudie hem gebracht heeft. Hij steekt zijn dankbaarheid niet onder stoelen en banken. Zijn zin voor studie is na 33 jaar niet geweken: hij memoreert nog enkele onderwerpen waar hij graag over zou schrijven. Manmoedig schrijft hij over de streken (‘ingrijpende verbouwingen’) die de Vrije Universiteit hem geleverd heeft. Het minste wat de Vrije uit dankbaarheid en respect voor hem zou kunnen doen, is de schenking van een Eeuwig Geldige Bibliotheekkaart en de toezegging dat als Marinus komt een vlot digitypje hem assisteert bij de aanvraag van stukken. — PA