donderdag 26 januari 2017 – Door ‘schenkagie’ of door ‘conqueste’, dat waren de twee middelen waarmee de VOC in Azië haar doelstellingen trachtte te bereiken. In hedendaagse woorden samengevat: via diplomatie of met geweld.
Dat laatste heeft altijd meer aandacht gekregen: hoe we de Portugezen versloegen te land en ter zee, en hoe de Compagnie met geweld te werk ging op de Molukken, op Java en op Ceylon. Minder bekend zijn de moeizame maar vaak succesvolle diplomatieke onderhandelingen.
Waren er eenmaal contacten gelegd dan volgden vaak hofreizen naar de desbetreffende monarch, naar de shogun in Edo, naar de keizer in Peking en naar de Groot-Mogol in Lahore. Het laatste type reis werd gemaakt na het aantreden van een nieuwe vorst. Hij moest de verleende handelsverdragen, vastgelegd in de zogeheten firman, de gunstbrief, opnieuw bekrachtigen.
De VOC had op een groot aantal plaatsen in India factorijen mogen oprichten. In 1662 vond zo’n reis plaats en opnieuw in 1711-1712, toen een nieuwe Groot-Mogol, Bahadur Shah, na een reeks van bloedige veldslagen was aangetreden.
Twee journaals van dergelijke reizen zijn al decennia geleden uitgegeven in de onvolprezen reeks van de Linschoten-Vereeniging. Nu heeft de kenner van de Indiase VOC-geschiedenis en oud-diplomaat Hans van Santen deze reizen opnieuw onder de loep genomen en er na een gedetailleerde inleiding een lopend verhaal van gemaakt met vele illustraties.
De eerste reis, in 1662, duurde zes maanden. De tweede reis was veel grootschaliger, duurde twee jaar en kostte de VOC tien keer zoveel, namelijk meer dan een miljoen gulden. De leiding berustte bij Joan Joshua Ketelaar, van oorsprong een boekbinder uit Elbing. Naar wat duistere praktijken (gelddiefstal en een poging tot moord) belandde hij in Amsterdam, monsterde in 1682 aan bij de VOC en maakte snel carrière als koopman.
Een man met talenten, die Urdu sprak. Taal noemde hij het fundament van alle ‘weetsieke menschen’. Van hem is het handschrift bewaard gebleven van een leerboek voor de ‘Hindoustaanse en Periaanse taalen’. Hij diende als opperkoopman in Surat, de grote handelsstad aan de westkust van India en was de aangewezen persoon om leiding te geven aan deze hofreis.
Dat was geen sinecure. Het gezantschap bestond uit veertig man en nam een waslijst aan presenten mee, ter waarde van 600 duizend gulden. Daartoe behoorden olifanten, paarden, allerlei wapentuig, Japans lakwerk, spiegels, specerijen en meer dan zeshonderd brillen. Niet alles was bestemd voor de vorst, ook diens ambtenaren en de lagere vorsten pikten graag een graantje mee van wat deze lange karavaan van veertien ossenkarren, paarden en kamelen allemaal meevoerde.
Eenmaal aangekomen in Lahore leken de onderhandelingen gunstig te verlopen. Na de nodige ceremoniële plichtplegingen was de nieuwe Groot-Mogol Bahadur Shah bereid de gewenste firmans te verlenen. Maar toen ging het mis. De bejaarde vorst stierf en er volgde een opvolgingsstrijd tussen zijn vier zonen. Dergelijke kwesties gingen gepaard met een aaneenschakeling van dynastieke ruzies, verraad, executies, verbanning, regelrechte moord en grootscheepse veldslagen. Het Nederlandse gezantschap dreigde vermalen te worden tussen deze strijd. Het woord wespennest klinkt in dezen als een eufemisme. De vier broers brachten bij elkaar 200 duizend man op de been. De oudste zoon Jahandar Shah behaalde de overwinning, zijn broers sneuvelden allemaal.
Toen moest de hele reeks van plechtigheden opnieuw beginnen. Maar ook Jahandar Shah bleek de Nederlanders gunstig gezind te zijn en bekrachtigde de firmans. Ketelaar kreeg zelfs nog extra gunsten toegezegd en zo kon de terugreis beginnen.
Van Santen geeft in dit boek goed de praktische kanten van deze twee reizen weer en hoe problematisch vooral de reis van Ketelaar is geweest. Doordat het grote Mogolrijk langzaam maar zeker desintegreerde en het centrale gezag de controle verloor, kwam de veiligheid op de lange wegen in het gedrang. Overvallen door gewapende bendes en afpersingen door lokale machthebbers waren aan de orde van de dag. Ook maakt dit boek duidelijk dat achter die zo bewonderde, verfijnde Indiase miniaturen een ongemeen wrede wereld schuilging.
In februari 1713 was Ketelaar terug in Surat. De exorbitante kosten leverden gemor in Batavia op, maar uiteindelijk zag men in dat dankzij Ketelaars diplomatieke gaven en royale geschenkenbeleid de hele reis geslaagd was. Voorlopig konden weer volop katoenen en zijden stoffen en indigo worden ingekocht. De geschenken zouden zich ruimschoots terugbetalen. Wel blijft onduidelijk wat er met al die brillen is gebeurd. – Roelof van Gelder
¶ Hans van Santen, Op bezoek bij de Groot-Mogol. Twee hofreizen van de VOC naar de Groot-Mogol in India, 1662 en 1711-1713. Sidestone Press, 154 blz., € 24,95.