dinsdag 31 oktober 2017 – Het bestuur van onze Stichting had voor het 40-jarig bestaan geen betere locatie kunnen kiezen dan Monnickendam. André Hanou was een geboren Monnickendammer, en ook de beruchte broodschrijver Nicolaas Hoefnagel, waarover Hanou begin jaren ‘70 een dikke eindscriptie en diverse baanbrekende artikelen afleverde, kwam uit Monnickendam.
Over Hanous jeugd weet ik niets, maar waarschijnlijk heeft hij zodra zijn leeftijd het toeliet, gemaakt dat hij hier weg kwam. Twee eeuwen eerder gold dat ook voor Klaas Hoefnagel.
Over Hoefnagels jonge jaren valt een en ander te melden dat nog geen weg heeft gevonden in de bestaande litaratuur, maar verwacht niet te veel. Zoals u wellicht weet werkt Ton Jongenelen aan een duo-biografie over Ockers en Hoefnagel; hij is de deskundige bij uitstek. Maar in de afgelopen decennia is nogal wat onderzoek verricht dat Hoefnagels vroege levensloop van een context kan voorzien. Katja Bossaers onderzocht het 18e-eeuwse patriciaat in de Noord-Hollandse steden, en naar het sociaal- en politiek functioneren van de Waterlandse stadjes heb ik zelf onderzoek gedaan.
Het 18e-eeuwse Monnickendam zal weinig historici in verrukking brengen. Het was vooral een plaatsje met een roemrijk verleden. De gouden tijd van havenstadjes als Edam en Monnickendam was eigenlijk de 15e eeuw, toen de internationale scheepvaart een eerste fase van explosieve groei had doorgemaakt. Daarop volgde een langdurige crisis in de jaren 1477-1520, met als dieptepunt voor Monnickendam twee catastrofale stadsbranden. In de 16e eeuw trok de groei weer aan, maar Amsterdam kwam uit de crisis als dominante metropool.
In de 17e en 18e eeuw waren de Noord-Hollandse havens satelietstadjes van afnemende betekenis. De haven van Monnickendam verzandde en werd ongeschikt voor de grote scheepvaart. In 1632 werden nog 818 huizen geteld, maar in 1644 was dit al gedaald tot 709, en in de 18e eeuw tot zo’n 600, met rond de 2500 inwoners.
Ook de lokale nijverheid ging ten onder. In 1632 waren er vier zoutketen, een timmerwerf, enkele brouwerijen en twee lijnbanen, maar in de 18e eeuw alleen nog een lijnbaan. De lokale specialiteit was de visserij op Zuiderzeeharing en de bokkingrokerij. Twee van die visrokerijen bestaan nog steeds, maar als basis van een stedelijke economie hield het niet over. Met Amsterdam in de nabijheid stelde ook de stedelijke markt weinig voor.
Toch beschikte dit onbetekenende stadje wel over stemrecht in de Staten van Holland. Naarmate de economie wegkwijnde, werd de bestuurlijke en politieke invloed die daarmee samenhing, van groter belang. Het stadje gold als hoofdplaats van Waterland. De hoofdofficer van Monnickendam was tevens baljuw van Waterland, zodat de stad beschikte over een juridische invloedssfeer op het platteland. Dat kwam van pas, want de belastingen in de dorpen werden geïnd door ontvangers uit het Monnickendamse patriciaat.
Aan de ‘Stem in de Staat’ waren bovendien lucratieve buitencommissies verbonden, een bewindhebberschap van de WIC, zetels in de admiraliteit, de provinciale en generaliteitsrekenkamers, gecommitteerde raden, en de uiteraard de Staten van Holland. Het Monnickendamse patriciaat beschikte niet over omvangrijke vermogens, dus de inkomsten uit deze functies waren voor menig regent de voornaamste bron van bestaan.
Klaas Hoefnagel heeft op het verwijt dat hij van geringe afkomst was, herhaaldelijk beweerd dat hij verwant was met het patriciaat van Monnickendam en andere plaatsen. Er is, schreef hij, ‘in Noord-Holland geen stad of plaats, of ik heb daar familie wonen, die in staats- stads- en kerkelijke vergaderingen zitten’. André Hanou geloofde het niet, maar hij vergiste zich.
Hoefnagel overdreef, maar hij verzon het niet. Hij was in 1735 geboren als zoon van François Hoefnagel en Maritje Heynens van Saanen. François was afkomstig uit Haarlem. Daar valt nog wel wat onderzoek te doen, maar bekend is dat een verre nicht, Helena Hoefnagel, getrouwd was met de drukker Johannes Enschedé, die regelmatig diaken en ouderling was.
Belangrijker waren Hoefnagels Monnickendamse voorouders. Zijn moeder Maritje van Sanen stamde uit een familie die in de 17e eeuw al prominent vertegenwoordigd was in het stadsbestuur. Ze was een achternicht van Mr. Arent Willemsz. van Sanen, de leider van een factie die met steun van Oranje vanaf 1766 alle touwtjes in het lokaal bestuur in handen zou krijgen. Arent van Sanen was de kleinzoon van een apotheker die het tot burgemeester had gebracht, maar alleen deze tak van de familie was omhoog gevallen. De overigen bleven actief in de ambachten.
Deze familieleden kwamen in aanmerking voor baantjes die door het stadsbestuur werden vergeven. Hoefnagels grootvader Heyn Jacobsz. van Sanen was in 1717 door zijn neef burgemeester Willem van Sanen benoemd tot portier van een stadspoort, koster en doodgraver. Die benoeming was omstreden geweest. 50 jaar later herinnerde men zich nog hoe het daarmee praktijk was geworden, dat de factie Van Sanen op alle vrijkomende baantjes verwanten benoemde.1 Het was dan ook een enorme blamage voor de Van Sanen-clan, toen de koster in 1719 vier zilveren avondmaalsbekers naar de lommerd bracht en met de noorderzon verdween (wordt morgen vervolgd). —Sjon Besseling
1 Nederlandsche Jaerboeken, 1767, deel 2, 2e stuk, p. 1387.
¶ Dit is het eerste deel van de observatie die gehouden werd tijdens de expeditievergadering van het JCW in Monnickendam.