Voetnoot 66

Een Schets over de Hekelschriften

dinsdag 21 augustus 2018 – Nadat Jac Fuchs mij gewezen had op A Declamation against Wealth and Quality, in Praise of Poverty van Thomas Brown, ben ik dit werkje aandachtig gaan lezen en deed ik de volgende opmerkelijke ontdekking.

Jacob Campo Weyerman wilde zijn tijdschrift De Doorzigtige Heremyt (1728-1729) eigenlijk niet beginnen met een inleiding, maar een goede vriend adviseerde hem dat toch te doen. Een nieuw tijdschrift zonder inleiding, dat kan gewoon niet. Dus is de eerste aflevering getiteld ‘De Inleyding des Heremyts’ en komt Weyerman met ‘Een Schets over de Hekelschriften’.

Hij geeft daarin een zeer kort overzicht van de satire. Weyerman begint met de Griekse schrijver Archilochus, over wie wel een anekdote bewaard is gebleven maar geen enkel satirisch geschrift, en hij roemt de Romeinse satirici Horatius en Juvenalis. De hele tekst is echter een vertaling van A Short Essay on English Satyr van Thomas Brown.1 Weyerman volgt Brown op de voet en vertaalt hem keurig.

Thomas Brown schrijft:

[…] tho’ the English Language seems to have as Natural a tendency to Satyr, tho it contains as much Strength, as brisk a Fire, and Numbers as agreeable as any, to that sort of Poetry, the Latin only excepted; and notwithstanding the Genius of the English Nation, has a peculiar richness of Thought, magnificence and force in Expression, a Natural Beauty in describing the Passions of Mankind, tho our Notions are solid and just, and our Morals without dispute, just as Conscientiour as our Neighbours; yet it must be acknowledged that England has produc’d very few Poets who have Courted the Revengeful Muses with Success.

Weyerman is wel zo chauvinistisch of slim om dit te vertalen met:

Doch alhoewel de Nederduytsche taal natuurlyk schynt te hellen na het Hekelschrift, dat die zelve taal zo veel kracht, zo veel vuur en zulke aangenaame maaten heeft als eenige andere taal voor dat soort van dichtkunde, uyt gezondert alleenlyk de Latynsche taal; en niet tegenstaande dat den inborst van het Nederlands volk een byzondere schat van gedachten, een staatelykheyt van uytdrukkingen, en een natuurlyke schoonheyt in het beschryven der hartstogten bezit; alhoewel onze bevattingen weezendlyk en juyst, en onze zeedelessen, zonder tegenspraak, zo naauw van geweeten zyn als die onzer nabuuren; echter heeft Nederlant weynig Dichters voortgebragt die de wraakgodinnen wisten te liefkoozen op een beschaafde trant, en met een goed geluk.

Na dit gedeelte bespreekt Thomas Brown de drie grote Engelse satireschrijvers: Rochester, Dorset en Oldham. Weyerman doet dat uiteraard niet. Hij uit zijn kritiek op de Nederduitse en Latynse keurdigten en de schotschriften van om en nabij het jaar 1672. Daarbij gebruikt hij wel zinnen uit de kritiek van Brown op Oldham, die hij veralgemeniseert en toepast op de hedendaagse dichters en hekelverzen, die ‘meestendeels schynen gepent om de persoonen, en niet om de ondeugden door te stryken’.

Deze kritiek is Weyerman zelf al na enkele pagina’s vergeten als hij Klaas Molenwiek noemt en in aflevering 4 brandt hij zijn voormalige huisbaas Johannes de la Croix uit Abcoude tot de grond toe af.

Weyerman wordt in het schrijven van zijn essay onderbroken door ‘een geliefde Roozemont’, die verontwaardigd is dat Weyerman toch weer aan een nieuw tijdschrift is begonnen.

Met wiens misdaaden te bestraffen zult ghy uw hervorming beginnen, nabyziende roekelooze Heremyt?’ vraagt zij. ‘met den adel, en met de persoonen van het eerste fatsoen, zulje veelligt zeggen; maar ik zeg, of liever ik voorzeg uw, dat die Heeren uw schrift zo min zullen verstaan, als ofje hun een request overleverde, opgestelt in een Lap-of in een Finlands dialekt.

De volgende vijf pagina’s heeft Weyerman ontleend aan A Declamation against Wealth and Quality, in Praise of Poverty.2 In dit gedeelte staat ook het verhaal over de kinderen van de Haagse winkelier in stoffen (zie Voetnoot 64).

Zelfs de spreuk van Horatius, ‘dat de armoede de zuster is des verstands’, gericht tot Klaas Molenwiek, heeft Weyerman niet rechtstreeks ontleend aan de Romeinse satiricus, maar aan het werk van Thomas Brown.

De eerste aflevering van De Doorzigtige Heremyt (27 september 1728) is dus opgebouwd uit twee teksten van Thomas Brown. Weyerman vertaalt/bewerkt zijn bronnen zodanig dat zijn tekst betrekking heeft op Nederland en de Nederlandse taal. Hij geeft Nederlandse voorbeelden en noemt enkele Nederlandse personen. Niemand zal vermoeden dat Weyerman deze tekst niet zelf heeft geschreven. Ik denk dat geen enkele tijdgenoot van Weyerman dit spel heeft doorzien en ik vraag me af, hoe Weyerman zou reageren als hij deze voetnoot zou lezen. —Jan Bruggeman

1. ‘A Short Essay on English Satyr’, in: The Works of Mr. Thomas Brown, in Prose and Verse; Serious, Moral, and Comical (London 1707), dl. 1, p. 32-38, in het bijzonder p. 32-36.
2. ‘A Declamation against Wealth and Quality, in Praise of Poverty’, in: The Works of Mr. Thomas Brown, in Prose and Verse; Serious, Moral, and Comical (London 1707), dl. 1, p. 127-150, in het bijzonder p. 136-141, 144.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Eén reactie op Voetnoot 66

  1. Peter Altena schreef:

    Schitterend! Weyerman betrapt! Ik denk dat Weyerman zegt zich in het door jou geschetste beeld niet te herkennen – newspeak voor: bah, waarom schrijf je dit? – en dat je alles in zijn tijd moet zien. Met dat laatste heeft hij ‘een punt’. Al met al naderen Jac en jij steeds meer de schrijftafel van Weyerman.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.