Voetnoot 90

Weyerman en William Aglionby

dinsdag 1 januari 2019 – In Voetnoot 87 schreef ik dat Weyerman een lijst van kunsttermen in deel 1 van de Levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-schilders en Konst-schilderessen, met een uytbreyding over de schilder-konst der Ouden gebaseerd had op een lijst die door William Aglionby was opgenomen in Painting Illustrated in Three Diallogues [sic].1

In 2016 was me al opgevallen dat de inspiratie niet met die lijst ophield, maar pas vorige week vond ik mijn aantekeningen daarover terug. Weyerman heeft het inderdaad niet gelaten bij het bewerken van de lijst van Aglionby.

Deel 1 van de Konst-schilders opent met een opdracht aan prins Willem IV. De eerste zin van die opdracht, die vijftien regels beslaat, correspondeert met het begin van de opdracht aan William Cavendish, graaf van Devonshire, in het werk van Aglionby. Weyerman slaat daarna echter resoluut een eigen weg in: waar Aglionby de lof bazuint van de Cavendishes, besteedt Weyerman aandacht aan het mecenaat van een aantal vorsten.

De eerste genummerde pagina’s van deel 1 van de Konst-schilders bevatten een ‘Inleyding’, die op p. 15 uitmondt in een lijst van auteurs uit de Oudheid die over kunst geschreven hebben. In Voetnoot 85 besprak ik al waar Weyerman díe informatie vandaan gehaald had. Over de eerste 14 pagina’s valt echter ook nog wel iets te zeggen: die zijn een kundige samenvoeging van eigen passages van Weyerman. Lees bijvoorbeeld de beschrijving van zijn bezoek aan de Pauwkamer ten huize van Otje Arnoldi (p. 5-6), en van de ‘Preface’ uit het werk van Aglionby.

Voor wie er zelf aan wil puzzelen, zijn hier de links naar deel 1 van de Konst-schilders en naar het voorwoord van Aglionby. Ik zie er het volgende in.

Op p. 1-4 volgt Weyerman Aglionby; alleen de alinea over de portretten van de hertoginnen van Portsmouth en van Cleveland heeft Weyerman ingevoegd. Ook het bezoek aan de Pauwkamer ten huize van Otje Arnoldi (p. 5-6) is nieuw, maar de erop volgende alinea over koning Frans I en zijn Italiaanse schilders staat ook in Aglionby. Daarna heeft Weyerman een anekdote over Leonardo da Vinci toegevoegd. Hij zegt deze anekdote uit het werk van Vasari geput te hebben, maar hij is vrijwel letterlijk ook bij Aglionby te vinden. Aglionby nam, volgend op zijn dialogen, ook een reeks levens van Italiaanse schilders in zijn boek op, waarvoor hij Vasari als bron aanwees. De anekdote, bij hem op p. 188-189, maakt deel uit van de levensbeschrijving van Da Vinci.

Tot op p. 9 volgt Weyerman Aglionby weer op de voet, maar wanneer Aglionby de vloer aanveegt met de revolutie van Cromwell en de teruggekeerde Karel II de hemel in prijst, gaat Weyerman óók voor een nationaal verhaal. Hij schrijft zijn eigen beschouwing over hoe Frederik Hendrik de kunsten stimuleerde en komt via Karel de Moor en Adriaan van der Werf uit bij zijn eigen voorganger Arnold Houbraken. Maar het werk van Aglionby heeft hij toch niet dichtgeslagen: voor de twee alinea’s van onderaan p. 13 tot onderaan p. 14 waarin hij zijn doelstellingen beschrijft, heeft hij ook meerdere zinnen gebruikt waarmee Aglionby zijn doelstellingen schetst aan het einde van zijn ‘Preface’.2
—Jac Fuchs

Noten
1. William Aglionby, Painting Illustrated in Three Diallogues, Containing some Choice Observations upon the Art. Together with the Lives of the Most Eminent Painters […](Londen, 1685).
2. Voorbeeld 1:
Weyerman: ‘Ik verhoop dat dit Werk den voor de Schilderkonst thans smeulende lust lichter laage zal doen opflakkeren, en de Liefhebbers aanzetten tot de voorteeling van die heerlijke Konst, die haar Minnaars verrukt door alle bedenkelijke vermaaken, vermaaken zo onschuldig en zo onverwijtelijk, dat de aldergestrengste Zeedekunde derzelver genot niet kan verbieden.’
Aglionby: ‘After this, I hope our People of Quality will be sufficiently inflamed with the Love of an Art which Rewards its Admirers with the greatest Pleasures imaginable, Pleasures so Innocent and Irreproachable, that the severest Morals cannot forbid the Enjoyment of them; […]’
Voorbeeld 2:
Weyerman: ‘Ik verhoop nochmaals dat de onschaadelijke Toverey van die Konst, wel bevat zijnde, gelijk als de roede van Mozes alle de andere Konsten zal verslinden, want schoon die uyterlijk noch zo nagebootst zijn als vermaaken, echter zijn zy innerlijk zo veele rampen en pesten.’
Aglionby: ‘I hope better of us; and that the Charm of these Arts once well Comprehended, will, like Moses’s Rod, eat up all the other, though never so well Counterf[e]ited to be like Pleasures; while they are, indeed, but so many Pains and Plagues.’

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.