Voetnoot 98

Hermes Pleidooi voor de Dames

vrijdag 1 maart 2019 – Weyerman ontziet niets en niemand in zijn satirische tijdschriften. Het is dan ook heel vreemd om in De Rotterdamsche Hermes (afl. 46, 5 juni 1721, p. 311) een fragment tegen te komen met de titel Hermes Pleidooi voor de Dames. Kan dat wel serieus bedoeld zijn?

Hermes Pleidooi voor de Dames.
De Virtuosi hebben in een reeks oude en nieuwe vertellingen geremarqueert, dat de Vrouwen meer tot vergif en tovery geneigt zyn dan de Mannen. De Hoogduitschen, die niet bygeloovig zyn, hebben tegens een eenig Hexenmeister 200 Toveressen gebraden; en de vrouwelyke bynaam TOVERES (a Witch) is zoo familiaar aan de Engelsche, dat de galantste Heeren met die lieftallige benaming hunne Maitressen galantizeren. De Rabbynen zeggen, qui multiplicat mulieres, multiplicat veneficas: doch Hermes gelooft dat’er eene misterieuze zin onder die hieroglyfische spreekwyze bedolven is. Vergif en jalouzy zyn onbekende ondeugden aan de Oostersche en Fransche Dames: want doordien by de eerste maar een Haan onder vele begeerige Hennen den ryksstaf zwaait, fermenteert het bloet van onderlinge genegentheit zoo hevig onder die Medevrysters, dat men dikmaals gekronkelde festoenen van blonde en kastanjebruine lokken als zomerdraden door de zalen ziet vliegen: en de * Wet der vergelding, krab voor krab en beet voor beet, wort stipter in de societeit van die Juffers onderhouden dan het point d’honneur onder de noli me tangere1 (Menschenstekers) de Heeren Officieren. Het Poedre de Succession is zoo weinig bekent geweest onder de conscientieuse Hofdames van den grooten Lodewyk, dat eene bekende Hartoginne maar 5 a 600 kranken in het groot Hospitaal heeft gedepescheert, en zulks uit eene eenvoudige nieusgierigheit, om de Polushoogte van dat voortreffelyk Poeder uit te vinden.
* Sex talionis. [=Lex talionis]

Ik vroeg me af of Weyerman dit fragment ergens vandaan had en ik begon te zoeken naar de betekenis en herkomst van de Latijnse regel ‘qui multiplicat mulieres, multiplicat veneficas’. 

De zin betekent: ‘Wie echtgenotes vermeerdert, vermeerdert gifmengsters.’ Het is de Latijnse vertaling van een van de vele Hebreeuwse spreuken van Hillel, een joodse wetgeleerde (ca. 50 v. Chr. – ca. 10 n. Chr.), die heel belangrijk is geweest voor de exegese van de Thora.

De regel vond ik onder andere ook terug in Mélanges d’histoire et de littérature2 (Parijs 1700), een bron die Weyerman vaker gebruikte voor zijn teksten (zie Voetnoot 87 en Voetnoot 97).

De Franse tekst begint evenals Weyerman met ‘Les femmes sont généralement plus adonnées que les hommes à la Magie & aux Empoisonnemens’ (Vrouwen zijn in het algemeen meer toegewijd aan de magie en de vergiftiging dan mannen).

Weyerman laat na de beginzin en het Latijnse citaat de Franse bron los en komt met enkele opmerkingen over hekserij. Het standpunt dat vrouwen meer geneigd zijn tot hekserij vinden we als eerste bij Johannes Nider (ca. 1380 – 1438) in zijn Formicarius, (gedrukt in 1475). Het staat ook te lezen in Malleus Maleficarum, de Heksenhamer uit 1487 van de Dominicaanse inquisiteur Heinrich Kramer.

Voor de gifmengster, met wie Weyerman het fragment afsluit, heb ik enkele kandidaten. De eerste is de hierboven afgebeelde Marie Madeleine Marguerite d’Aubray, markiezin de Brinvilliers (1630–1676). Zij was getrouwd, maar had ook een minnaar, ritmeester Godin de Sainte Croix. Haar vader was zeer verbolgen over het gedrag van zijn dochter en liet de Sainte Croix opsluiten in de Bastille. Na zijn vrijlating zon het tweetal op wraak. Ze wilden de vader vergiftigen om zo ook aan een flinke erfenis te komen. Alvorens dit te doen experimenteerde de markiezin met arsenicum (poudre de succession).

Het verhaal gaat dat de markiezin eerst zo’n vijftig hospitaalpatiënten vergiftigde tijdens haar liefdadigheidsbezoeken. Zij deelde dan vergiftigde etenswaren uit en bestudeerde aandachtig de werking van het vergif. Brinvilliers vergiftigde haar vader door hem een bouillon met arsenicum te serveren. Na de dood van haar vader werden ook de twee broers met vergif uit de weg geruimd.

Toen echter de Sainte Croix zelf het leven liet bij de bereiding van vergif, ontdekte men allerlei belastende brieven van de markiezin aan de Sainte Croix. Zij vluchtte, maar werd in Luik opgepakt. De markiezin de Brinvilliers werd schuldig bevonden aan de dood van haar familie en op 17 juli 1676 werd zij te Parijs onthoofd en werd haar lichaam verbrand.

Welke bron Weyerman in handen heeft gehad, weet ik niet. Over de markiezin wordt al geschreven in de Hollandsche Mercurius (1676 en 1679) en in Het toneel der ongevallen (1683, p. 278-290).3 De foltering van Brinvilliers is hieronder afgebeeld (met de rechtermuisknop erop klikken, openen in nieuw scherm).

Na de terechtstelling van de markiezin bleef het gonzen van de geruchten over gifmoorden die binnen de aristocratie gepleegd zouden zijn. In 1679 stelde Lodewijk XIV een onderzoekscommissie in, die ruime bevoegdheden kreeg. In de drie jaar dat de commissie werkzaam was, werden er 104 zaken behandeld en werden er 36 doodsvonnissen uitgesproken. Zelfs de maîtresse van de koning, Madame de Montespan (1641-1707), werd ervan verdacht de nieuwe minnares van de koning te hebben vergiftigd. Er waren zelfs geruchten dat zij de koning wilde vergiftigen. Zij is mijn tweede kandidate. Ze was afkomstig uit een hertogelijk geslacht en was hofdame.

De hele gebeurtenis is de geschiedenis ingegaan als ‘L’affaire des poisons’, de Gifaffaire. Luc Panhuysen noemde de Gifaffaire in zijn boek Oranje tegen de Zonnekoning, ‘een cultuurschok, een botsing tussen twee beschavingen. De prille Verlichting, vol van Lodewijks liefde voor orde, regelmaat en beheersing, kwam hardhandig in aanraking met de magische en bijgelovige Middeleeuwen’.

Weyerman heeft het over vijf- à zeshonderd slachtoffers. Deze aantallen ben ik bij de twee markiezinnen niet tegengekomen. Verder onderzoek leerde mij dat er in de zeventiende eeuw nog een bekende gifmengster is geweest: de Italiaanse Giulia Tofana. Zij verkocht het poudre de succession aan vrouwen die van hun man af wilden. Zij bekende verantwoordelijk te zijn geweest voor zo’n 600 moorden. Samen met haar dochter en drie helpers werd zij in 1659 te Rome gedood. Zij was geen hertogin en geen hofdame aan het hof van Lodewijk XIV, maar zij heeft wel honderden gifmoorden op haar naam. Of dat waar is, durf ik niet te zeggen; de bekentenis werd onder tortuur verkregen.

Ik heb het idee dat Weyerman zijn tekst heeft opgebouwd uit allerlei elementen die hij her en der heeft vergaard of uit zijn geheugen heeft geput. Het was een interessant onderzoek, maar ik heb slechts één echte bron kunnen achterhalen. -Jan Bruggeman

Noten
1. Noli me tangere (‘raak me niet aan’, ‘houd me niet vast’) is de Latijnse versie van de woorden die Jezus gesproken zou hebben tegen Maria Magdalena, wanneer ze hem herkent na zijn verrijzenis (Joh. 20:17).
2. Ik raadpleegde de tweede, uitgebreide editie (Parijs 1700). Er bestaat ook een Rotterdamse uitgave uit datzelfde jaar. Hier staat de passage op p. 227. De eerste druk van de Mélanges d’histoire et de littérature dateert uit 1699.
De spelling van de Latijnse zin komt overeen met die in de Franse bron. In andere bronnen staat ‘veneficia’.
3. Het verhaal over markiezin de Brinvilliers kent vele vertellers en evenzoveel varianten. Het proces en het vonnis zijn in druk verschenen. Haar biechtvader abbé Pirot heeft in een tweedelig werk de laatste ogenblikken van de markiezin beschreven.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Eén reactie op Voetnoot 98

  1. Peter Altena schreef:

    Mooi intellectueel reisverslag!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.