Voetnoot 113

De behangselschilder Bon Homme

dinsdag 28 mei 2019 – In de tweede jaargang van Den Echo des Weerelds vult Weyerman twee hele afleveringen met het verhaal van de ingebeelde Erfenis […] van den Tapytschilder Bon Homme.1 Een Tapytschilder is een behangselschilder. Over welke ambachtsman zou het hier gaan?

Eerst het verhaal in het kort – Bart Coelen vroeg er tijdens de expeditievergadering van 2016 al onze aandacht voor.

Bon Homme is een enigszins verlopen behangselschilder, die in een vrijplaats woont en daar alle moeite moet doen om de schuldeisers van zich af te houden. Op een dag vertelt men hem dat de zus van zijn vrouw is overleden. Hij regelt een paard en een rijtuigje om er heen te gaan, in de hoop dat er iets te erven valt. Op weg naar Boxtel maakt hij een tussenstop in Heusden, waar hij op de pof met wat dorpelingen een drinkgelag houdt.

Weyerman schetst ons het tafereel uitgebreid, compleet met vechtpartij en verzoening. Wanneer de plaatselijke notabelen vertrekken om thuis hun roes uit te gaan slapen, komt er iemand binnen die, als hij hoort wat het doel van de tocht van Bon Homme is, de behangselschilder uit de droom kan helpen: zijn schoonzus is helemaal niet overleden! Bon Homme laat zijn jas achter als vergoeding voor zijn verblijf en consumpties, en aanvaardt gelaten de terugreis.

Het verhaal is een goed voorbeeld van een probleem dat we vaak bij Weyerman tegenkomen: enerzijds lijkt het over iemand te gaan die hij goed gekend heeft, en is de kern van het verhaal een gebeurtenis die zich heel wel voorgedaan kan hebben, anderzijds koppelt Weyerman er een voorval aan (de braspartij en de vechtpartij) waarvan de beschrijving niet onder doet voor een genrestukje. Heeft Bon Homme wel bestaan?

Het antwoord op die vraag lijkt ja te zijn. Jan Bruggeman gaf mij een lijst met citaten uit de eerste jaargang van Den Ontleeder der Gebreeken waarin ‘Broeder bon Homme, een Ysselstynsche Tapytvermorsser’, en nog wat andere aanduidingen alle over dezelfde behangselschilder uit IJsselstein lijken te gaan.2 Weyerman had geen goed woord voor hem over: hij is vaak stomdronken, loopt rond in afgedragen kleding, schooit langs de deuren om aan werk te komen, maar is eigenlijk lui, en hij weet niet hoe hij zijn schuldeisers tevreden moet stellen.

Wie was deze door Weyerman verguisde figuur? Weyerman geeft zelf antwoord op die vraag. De tekst uit de Echo komt vrijwel woordelijk terug in de laatste biografie in het derde deel van de Konst-schilders. Die gaat over Willem de Fochier [of Fouchier].3

Aan de schets uit de Echo gaan daar nog bijna twintig pagina’s vooraf, waarin Weyerman beschrijft hoe Fouchier met zijn broer de Baronie en de Meierij rondtrekt om behang aan huis te schilderen. Ook vertelt Weyerman hoe de behangselschilder een meisje uit Boxtel kwam te trouwen en hoe hij kind aan huis is in de horeca van IJsselstein, waar hij wegens zijn schulden door een waardin wordt uitgefoeterd. Dat laatste is voor Weyerman aanleiding om de eerste helft van de biografie af te sluiten met een karakterschets van een waard.

Grappig is dat Weyerman de tekst uit de Echo vrijwel letterlijk hergebruikte, maar dat hij niet teruggreep op ‘De Vryagie van den Tapytschilder Canopus’ die hij eerder in de Ontleeder geplaatst had: de beschrijving van de vrijage in de Konst-schilders is een volledig nieuwe tekst.4

Hierboven schreef ik al dat passages als de avond in de herberg in Heusden de indruk maken van een genrestukje. Dat is met ‘het karakter van een Waard’ zeker ook het geval. Weyerman gebruikte er aflevering XV van The London Spy van Ned Ward voor: daar is een vergelijkbare karakterschets te vinden onder het kopje ‘Of Victuallers’. Maar, zoals we van Weyerman gewend zijn, vertaalde hij niet slaafs. Ook hier herschikte hij zinnen. Vóór de karakterschets beschrijft Weyerman hoe de waard reageerde op het verzoek van Fouchier om hem een halve rijksdaalder te lenen. Dat antwoord lichtte Weyerman uit de karakterschets en verplaatste het dus naar voren, in een andere context.

Ook voor de uit de hand gelopen avond in Heusden zette Weyerman een tekst van Ned Ward in. De waard, die met de woorden ‘Val aan, tast toe, vreet datje barst, het isje geschonken!’ theatraal een maaltijd op tafel zet, vinden we terug in het gedicht The Poet’s Ramble van Ned Ward, waar de uitnodiging ‘Fall on, you’re Welcome, Gentlemen’ luidt.5 Ook de ‘gebankrotierde Apotheker’, die even verderop roept ‘dat hy aannam te bewijzen, Dat Balaam en zyn Ezel ‘er twee waaren’ en de riposte ‘Ik beloof het uw, Monsieur Spaansche vlieg, datje’er maklyk den derde van kond uytmaaken’ om de oren krijgt, heeft een voorloper in The Poet’s Ramble

Then one begins in a great Repture, 
And runs a Gleaning thro’ the Scripture,
To prove it most Divinely true,
That
 Balaam and his Ass were two;
At which I then clap’d in a Word.
And Swore by th’ L—d he made the Third:
Then up starts he in mighty Anger,
And Swore
, But that I was a Stranger […] 

Ook bij Ned Ward eindigt de tumultueuze avond met de komst van ‘de Kleopatra des kerkelijken Cesars’, ‘our Church Caesar’s Cleopatra’, die haar man onderuit de zak geeft en mee naar huis neemt.

Kijkend naar de biografie van Willem de Fouchier in de Konstschilders, zou ik zeggen dat Weyerman wel wat feitjes geeft die hij waarschijnlijk heeft ontleend aan persoonlijk contact met Fouchier. Maar ze zijn volledig gesmoord in de (kundige) anekdotische opsmuk. En als we de site van het RKD mogen geloven, zat Weyerman er met zijn schaarse harde feiten minstens twee keer naast: Willem de Fouchier is niet in IJsselstein geboren, en zijn broer Paulus de Fouchier is niet in Amsterdam overleden en overleed pas in 1742. Mogelijk verwarde Weyerman die broer met hun vader Paulus I de Fouchier, die wél in 1717 in Amsterdam overleden was.

En dan vraag ik me af: werd Weyerman voor de Konst-schilders per bladzijde betaald? Zou hij daarom deze biografie aan het einde van het derde deel hebben toegevoegd en tot 38 bladzijden hebben opgeblazen? – Jac Fuchs

Noten
1. Den Echo des Weerelds II, nrs. 49 en 50 (22 en 29 september 1727), p. 385-400.
2. Den Ontleeder der Gebreeken I, p. 70, 77, 86, 108, 123, 148, 150, 200, 205, 243, 250, 330 en 391.
3. De Levens-beschryvingen der Nederlandse Konst-schilders en en Konst-schilderessen III (’s Gravenhage 1729), p. 409-446. De twee Echo-afleveringen beslaan daar p. 428-446. Jan Bruggeman hielp me aan deze verwijzing.
4. Den Ontleeder der Gebreeken I, p. 150-152.
5. Ned Ward, The Poet’s Ramble verscheen in 1691 in Londen en beleefde meerdere drukken, in verschillende versies. Ik heb geciteerd uit de tekst zoals die werd opgenomen in A collection of the writings of Mr. Edward Ward […] II (Londen 1717). 

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.