Voetnoot 115

Weyerman en meester Nachtegaal

dinsdag 4 juni 2019 – In mijn voetnoten moet de humor van Weyerman het meestal afleggen tegen de aandacht voor zijn bronnen en zijn werkwijzen. Er valt niettemin bij Weyerman veel te lachen. Deze voetnoot probeert daar een voorbeeld van te geven.

In nummer 48 van de eerste jaargang van Den Echo des Weerelds (16 september 1726) beschrijft Weyerman een bezoek dat hij ooit bracht aan een Frans ordinaris (=eethuis) in Amsterdam.

Een schoolmeester heeft er het hoogste woord en vertelt er uitgebreid een verhaal over een Gasconsche (=Franse) avonturier. Dat geeft aanleiding tot een discussie over de wispelturigheid van Fransen tussen de schoolmeester en de schoorsteenveger Diamant, waarmee Weyerman het volgende nummer van Den Echo vult. Maar voor het zover is laat Weyerman nog weten dat hij de schoolmeester herkend heeft: het is de schoolvos Rossignol. Dat maakt het mij weer mogelijk om in hem Arnold Nachtegaal te herkennen, over wie ik eerder geschreven heb.1

Nachtegaal was, als we allerlei spotverzen en ook Weyerman mogen geloven, iemand die het hoog in de bol had en opzichtig modieus gekleed rondliep. Weyerman heeft hem dan ook ‘aan de Rollen van zyn Koussen’ herkend.2 Nachtegaal hield school, maar of dat ook een Franse school was, daar ben ik nog niet achter gekomen. Hij beheerste echter de Franse taal (daarover later meer) en zal dat niet onder stoelen of banken gestoken hebben.

Ik vind het daarom vermakelijk dat Weyerman hem deze Franse onderwerpen in de schoenen schuift. Van buitenlandse reizen van Nachtegaal is mij ook niets bekend, maar als hij die gemaakt heeft zal hij dat beslist niet voor zich gehouden hebben. Weyerman laat hem hier zichzelf noemen in verband met Wenen, Praag, Augsburg, Schwaben en Guyenne (omgeving van Bordeaux). Dat moeten we vermoedelijk met meerdere korrels zout nemen, maar geestig is het wel. Voor zover ik dat kan beoordelen heeft Weyerman een rake karikatuur van Nachtegaal geschetst.

Dan het dispuut over de wispelturigheid van Fransen. Sinds Jan Bruggeman in Voetnoot 105 een nieuwe veelgebruikte bron van Weyerman onthulde, is het niet lastig meer te bedenken waar zo’n tekst vandaan kwam: de samenspraak is gebaseerd op een van de verhandelingen in de Conferences du Bureau d’Adresse.3 Dat wil zeggen: Rossignol volgt de tekst vrij getrouw, tot Diamant hem in de rede valt. Niet met de argumenten van de tweede spreker, maar met een bon mot van de in Frankrijk benoemde kardinaal Chigi.

Daarna komt Rossignol weer met argumenten uit de Conferences, maar vrij snel daarna ontspoort het dispuut definitief in een reeks anekdotes. Eén grote grap dus, die nog leuker is omdat Weyerman Rossignol een aantal Franse uitdrukkingen in de mond legt die ik níet terugvond in de conference die hij gebruikte. Weyerman zet Nachtegaal neer als iemand die met zijn kennis van het Frans te koop loopt en die daarbij zijn eigen belevenissen belangrijker vindt dan de draad van het gesprek.

Wat die anekdotes betreft: deze twee afleveringen van Den Echo bevatten er zelfs voor Weyermans doen veel. Jan Bruggeman en ik vermoeden dat Weyerman ook dáár zijn bronnen voor had. De grap over de oesters (op p. 378) is al door Jan behandeld in Voetnoot 23. Die over de Franse notaris (p. 383) die zijn laarzen schroeit, is terug te vinden in hetzelfde Engelse kluchtboek uit 1720 waarin ook de grap over de oesters staat.4

De anekdote over Monsieur De Fresnes Forget (p. 390) besprak Jan in Voetnoot 77: die was eerder al te vinden in een Franse bundel. Hierboven noemde ik een bon mot van kardinaal Chigi (p. 387). Deze komt met vrij grote waarschijnlijkheid uit het tweede deel van de Ménagiana, een bundel waarvan we eerder ook al meenden dat Weyerman hem geraadpleegd had.5

De grap over de wond die Nachtegaal bij een duel opgelopen zou hebben (p. 391), vertelt Weyerman ook in De Doorzigtige Heremyt, maar dan over ‘Negra Croce’ (Johannes de la Croix). Ook dit gegeven komt in een Engels kluchtboek voor, zij het dat de vroegste versie die ik ervan vond van 1734 dateert. Ik vermoed dat de grap ook al voor 1727 in Engeland te lezen moet zijn geweest.6 En ik denk dat we met deze tekst nog niet klaar zijn: ik verwacht dat uiteindelijk ook voor de andere anekdotes gedrukte buitenlandse bronnen gevonden zullen worden.

Weyerman heeft dus met deze twee afleveringen van Den Echo de lezer heel veel leesplezier bezorgd, maar zo spontaan grappig als zijn ordinaris-bezoekers is hij niet geweest: hij heeft er flink aan zitten werken.

Bijna een jaar na het verschijnen van deze afleveringen gebeurde er iets waardoor het optreden van meester Rossignol in mijn ogen nóg leuker werd. De regenten van de Amsterdamse schouwburg hadden een meningsverschil over het bespelen van de schouwburg door Franse komedianten. Op 16 augustus 1727 verzorgde Arnold Nachtegaal in de schouwburg een entr’acte: hij bracht er een ‘Fransch air’ ten gehore op de opvoering van Iphigenie in het Frans. De pro-Franse regenten vonden het prachtig, maar Balthasar Huydekoper, die tegen het Franse theater was, was minstens zo content. Zijn mederegenten hadden namelijk niet door gehad dat het geen lofzang, maar een satire geweest was.7– Jac Fuchs

Noten
1. Jac Fuchs, ‘De ‘yvoore paneelen’ van Aarnout en Arnold Nachtegaal’, in Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 39 (2016), p. 58-72; Jac Fuchs, ‘Aarnout en Arnold Nachtegaal, graveurs’, in Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 40 (2017), p. 64-74.
2. Ook op p. 139 van de tweede jaargang van Den Echo des Weerelds (17 februari 1727) noemt Weyerman ‘den Schoolmeester Rossignol’ met grote aandacht voor het rollen van zijn kousen.
3. Het is nummer CXLVI, zowel in  G. Havers en J. Davis (vertalers), Another Collection of Philosophical Conferences of the French Virtuosi, upon Questions of all Sorts fort he Improving of Natural Knowledg. Made in the Assembly of the Beaux Esprits at Paris, by the most Ingenious Persons of that Nation (Londen 1665), als in Th. Renaudot, Troisiesme Centurie des Questions traictees aux Conferences du Bureau d’Adresse (Parijs 1639).
4. Captain W. Hicks, Oxford jests, refined and enlarged: being a collection of witty jests, merry tales, pleasant jokes (Londen 1720, 12e verm. dr.), nummer 428, p. 114.
5. Zie Voetnoot 91 en Voetnoot 95, beide van Jan Bruggeman.
6. England’s Genius, or Wit Triumphant (Londen 1734), p. 28.
7. Henry A. Ett, ‘Balthazar Huydecoper, Journaal van het gepasseerde tusschen de regenten van den schouwburg raakende de Fransche comedianten. Ao. 1727’, in: Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum 43 (1949), p. 25-79, met name p. 41 en 69.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.