Een sprookjeshuwelijk?
dinsdag 25 juni 2019 – Den Echo des Weerelds van 28 april 1727 (tweede jaargang nummer 28) gaat over de tegenstelling tussen jong en oud, en over ongelijke huwelijken. Weyerman doet grote moeite om ons te laten geloven dat hij het over echt bestaande, maar onherkenbaar gemaakte jongere tijdgenoten heeft.
Hij zegt bij mevrouw Leelieschoon te zijn geweest, net toen haar drie mooie dochters lieten weten nooit te zullen trouwen. Jonker Josef Kalfspoot ging met ze in discussie, en stuitte daarbij op weerstand van de Vrijheer Hertshoorn, die hem een sprookje voorhield ‘van een zekere Dame, die altoos wenschte dat zy doch mogt komen te hemelen voor haaren Man’. Die dame, een ‘nietwaardige Telg van den verwelkte tak eens adelyken Geslachts’ had met enige tegenzin een tot grote rijkdom gekomen handelaar in stoffen getrouwd.
De pointe van dit sprookje is natuurlijk, dat zij, als zij werkelijk op de proef gesteld wordt, zich helemaal niet voor haar man wil opofferen, maar juist de Dood vraagt om haar man mee te nemen in háár plaats. Zij heeft veel liever een ‘naakt Kavalier’ dan een ‘vergulde Zyworm’.
De beschrijving van de vrouw is redelijk beknopt, maar aan haar man besteedt Weyerman uitgebreid aandacht. Hij is een rijk ‘Winkeliers zoontje’, die wel wist hoe haar afkeer moest overwinnen:
Het Winkeliers kind vond fluks een middel uyt voor die walcgh, die kogt een Ambagtsheerlykheyt, die liet een Wapen ordonneeren, schilderen, en steeken, en dat verricht hebbende, hielt hy Honden, Paerden, en Nachtgodinnen, de spreekende merktêkens van een modieus Edelman, en van een strydbaar liefhebber van het Gemeene Best.
Maar bovenal, […] maakte dien nieuwe Ridder een heerlyke figuur te paerd, ja men kon hem met een natte vinger beloopen uyt hondert oude Schildknaapen, zo door de zwartheyt van zyn Laerzen, en de glans van zyn Spooren, als door de blankheyt van den Toom, en de maagdelyke zuyverheyt van zyn Kabretleere handschoenen […]
Maar eigenlijk is hij een watje, en zijn paard ziet er zelfs uit of het net als hij ook tussen Hollandse lakens slaapt. Van zijn uitmonstering hoefde je hem de kosten niet te vragen, die vertelde hij spontaan wel. Maar vraag hem niet naar de prijs van laken, damast of andere stoffen, want dan reageert hij zwaar gekrenkt. Gekrenkt reageert ook Jonker Kalfspoot, die zich in deze beschrijving meent te herkennen. Weyerman geeft daarmee de lezer nog een keer te kennen dat hij hier tijdgenoten portretteerde.
Maar schijn bedriegt: voor de man uit het sprookje stond niet een Hollandse tijdgenoot model, maar een karakter uit een werk van Ned Ward. In The modern World disrob’d beschrijft Ward onder meer ‘The Prodigal Upstart: Or The Citizen turn’d Gentleman’.1 Bij Ward heeft deze nouveau riche zijn rijkdom niet te danken aan de handel in stoffen, maar is hij begonnen als kruidenier, en heeft hij geld en (land)goed van een suikeroom geërfd:
now disdaining all the groveling Thoughts of Trade and Shop-keeping, [he] is resolv’d to set himself up for a compleat Gentleman; believing, since Fortune had bless’d him with a plentiful Estate, that he could want nothing else but Whores, Hounds, and Horses, to truly qualify him as as a fashionable Armiger, and a generous Benefactor to the Common-weal; […]
He is such a Beau on Horse-back, that he may be easily distinguish’d in the Field from the rest of his Companions, by the Blackness of his Boots, the Brightness of his Spurs, the Cleanness of his Gloves, and the Whiteness of his Bridle: […] you would think […] that even his Horse, by the Smoothness of his Coat, lay in Holland Sheets, as well as his Master. […] if any Body wants to know the Prizes of any Thing he carries about him, if they will but have Patience, he will certainly tell them without Enquiry. But should a Person presume to ask him the Price of Grocery, notwithstanding he was bred to it, he would take it as the highest Indignity that could be put upon a Gentleman: For nothing vexes the young Upstart more, than to remind his Worship of his seven Years Apprenticeship.
Maar naast al deze overeenkomsten is er ook een groot verschil: de Engelse heer is ongetrouwd: ‘He is frighted from Matrimony, by the Prostitutes that cully him, and the Lewdness of his Companions, who are always railing against the Female Sex, as Misers do against the Knaveries of their Lawyers’.
Weyerman heeft dit typetje uit zijn oude context gelicht, en in een totaal ander verhaal geplaatst waarin hij het goed gebruiken kon. – Jac Fuchs
Noten
1. Ned Ward, The modern World disrob’d: or, both Sexes stript of their pretende Vertue (Londen 1708), p. 154-161. Weyerman gebruikte met name p. 155-158. Jan Bruggeman herkende als eerste dat Weyerman dit werk gebruikt heeft. Zie voor ontleningen aan dit werk en andere werken van Ned Ward ook Voetnoot 111.