Een ‘droevige en akelige toestand’ op oudejaarsavond 1790

dinsdag 9 juli 2019 – Het was een ‘droevige en akelige toestand’ op de laatste avond van het jaar 1790. De inwoners van Amsterdam waren overvallen door een zeer zware mist, tientallen mensen waren te water geraakt en verdronken. De prent hiernaast (collectie Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-OB-86.177), van Cornelis Brouwer, geeft er een dramatische voorstelling van.

Lotte Jensen geeft in haar recente artikel over de rol van liederen bij rampzalige gebeurtenissen in de achttiende en negentiende eeuw ook een treur-lied over deze Amsterdamse calamiteit weer.[1] In het treur-lied wordt verhaald hoe een zoon verdronk voor zijn vaders huis, hoe een verloofde hysterisch werd toen hij werd geconfronteerd met het dode lichaam van zijn bruid en hoe een dienstmeid met een klein kind tevergeefs om hulp smeekte.

Prozaïscher was de reactie van de jonge koopman Alexander Gogel die – samen met drie Amsterdamse mede-burgers – tien dagen na de ramp een bericht publiceerde over de ‘ongelukkige Mist, welken op oudenjaars avond van half zes tot tien uuren betrok, zo sterk als bij menschen geheugen nog nooit was gebeurd’.[2]

Het bericht memoreerde verder: ‘in het Gasthuis zijn 16 Lyken ingebragt, en nog even zo veelen zyn als vermist aangegeven, die vervolgens nu en dan zyn opgevischt’. Een waarnemer meende, dat ‘de Menschenliefde’ maatregelen moest beramen ter voorkoming van dergelijke ongelukken.  

Hoewel het bij Gogel duidelijk om een incidentele actie ging, was hij waarschijnlijk toch geïnspireerd door de algemene burgerzin in de patriotse kringen waarin hij verkeerde. Juist ten aanzien van het redden van drenkelingen was daar een omzetting van menslievendheid naar politiek activisme te zien, zoals Cor de Vries eerder heeft geschreven.[3] 

Gogel riep zijn medeburgers op balustraden voor hun percelen aan de grachten te plaatsen. Anderen konden een financiële bijdrage verstrekken ter ondersteuning van ‘onze minvermogende medeburgers’ die percelen ‘op de mindere Grachten’ in eigendom hadden, waar ook balustrades nodig waren. De hekken moesten volgens de koopman Gogel wel zijn voorzien van slagbomen om het lossen van ‘Koopmans Goederen’ mogelijk te maken. Men kon bereidverklaringen voor deze acties tekenen bij een viertal Amsterdammers, onder meer bij ‘I.J.A. Gogel, op een daartoe geschikte kamer op ’t Water over de Papenbrug van 9 tot 1 uuren’. 

Twee weken later publiceerden de ‘Heeren van het Gerecht’ dat de ‘menschlievende’ voorstellen bezwaarlijk konden worden ingevoerd. Wel zouden de brandmeesters aan weerskanten ‘van alle de Bruggen en Sluizen bij voorkomende zwaare Mist Pikblakers en brandende Toortze plaatsen’. Bovendien zouden bewoners in voorkomende gevallen voor verlichting moeten zorgen en voor touwen die ‘langs de Grachten van den eenen boom aan de anderen’ moesten worden gespannen.

Het was duidelijk dat de door Gogel c.s. voorgestelde balustrades vanwege ‘veele inconvenienten’ van de baan waren. Na deze vroege teleurstelling zou Alexander Gogel nog vele andere te verwerken krijgen in zijn latere loopbaan als bewindsman van Financiën. – Jan Postma


[1]Lotte Jensen, ‘”Disaster upon Disaster Ínflicted on the Dutch’. Singing about Disasters in the Netherlands, 1600-1900’, BMGN, 134-2 (2019) p. 45-70, inzh. 59. 

[2]Kort hierover: Jan Postma, Alexander Gogel 1765-1821. Grondlegger van de Nederlandse Staat (Hilversum 2017) 26. Gedetailleerde informatie in Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, deel 26 (1791) p. 20-25.   

[3]Cor de Vries, ‘Van medelijden naar maatschappelijke actie’, Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 40 (2017), nr. 1, p. 32-45. 

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.