donderdag 26 maart 2020 – Voor John Adams was de stad Leiden heilige grond, toen hij in augustus 1780 in Nederland aankwam. Hij was een nazaat van John Alden, die in 1620 vanuit Engeland samen met een groep Pilgrims uit Leiden op de Mayflower was meegevaren naar de Nieuwe Wereld. Dat laatste is juist 400 jaar geleden. Om dat te herdenken staat onder meer voor augustus van dit jaar een grote internationale conferentie in Leiden op het programma, met als centraal thema het ontzenuwen van mythes rond de Pilgrims.
Ook de naam van John Adams is verbonden met mythes over de Pilgrims. Hij verbleef in ons kapitaalkrachtige land om leningen binnen te halen, die van levensbelang waren voor de opbouw van de jonge Verenigde Staten. Daarvoor reisde hij veel tussen Amsterdam en Den Haag, met als pleisterplaats Leiden.[1] Zijn beide zoons John Quincy en Charles waren met hem meegereisd naar Europa, in januari 1781 gingen ze in Leiden aan de universiteit studeren.
Al in een van de eerste dagen in Leiden hadden de zoons Adams een ontmoeting met dominee William Mitchell, een Schotse dominee, die diensten verzorgde in de Engelse kerk, gevestigd achter het Rapenburg in een ruimte die vroeger een kapel van de Bagijnen was geweest. De dominee was blij dat hij zijn kleine kudde kon uitbreiden. John Adams drukte zijn zoons op het hart dat ze zondags zowel in de ochtend als in de middag de diensten van de Schotse dominee moesten bezoeken.
John Adams was ervan overtuigd dat deze ruimte van de Engelse kerk ook dienst had gedaan als kerk van de Pilgrims. Dat werd in Leiden in deze tijd aan de Amerikaanse reizigers verteld, zoals de Amerikaan Elkanah Watson, die in 1784 de stad bezocht, in zijn reisverslag bevestigde. Watson schreef dat Adams
de nederige kerk bezocht waarin de Pilgrims diensten hielden, voordat zij naar Plymouth emigreerden. Het gebouw is oud en niet sierlijk, maar ik bezag het met meer genoegen dan een paleis. De diaken van de kerk, die mij vergezelde, vertelde, dat de heer Adams toen deze eerder de kerk had bezocht diep geroerd was geweest en zijn tranen niet had kunnen bedwingen.
Samen met zijn vrouw maakte Adams twee jaar later een rondreis door Nederland en werd uiteraard ook Leiden bezocht. Abigail toonde zich eveneens ontroerd bij een bezoek aan de Engelse kerk: ‘Ik bezocht de kerk in Leiden, waar onze voorvaders kerkten, toen ze gevlucht waren voor de tyrannie en vervolging. Ik voelde eerbied en verering toen ik binnenkwam’.[2]
In een uitvoerige annotatie bij de gebundelde brieven van Adams is echter met stelligheid betoogd, dat de afgescheiden Pilgrims ‘noch hun eigen noch een ander kerkgebouw in Leiden’ in gebruik hadden.[3] Zij hielden hun samenkomsten in de ruime woning van hun voorganger, dominee John Robinson. Daartegen is later nog wel aangevoerd dat er toch indicaties zouden zijn dat de Pilgrims te zamen kwamen in de Engelse kerk op het Bagijnhof. De bewijsvoering hiervoor is mijns inziens echter niet overtuigend. Het blijft dan ook onzeker of John Adams terecht zijn tranen in de Engelse kerk heeft vergoten of dat er slechts sprake is van een mythe.
In zijn – overigens prachtige – biografie van John Adams heeft David McCullough destijds de verwarring nog vergroot door te suggereren dat Adams de Leidse Pieterskerk aanzag voor de kerk waarin de Pilgrims hun diensten hielden.[4] De biograaf verwees daarvoor naar het reisverslag van Watson. Zijn vergissing is onbegrijpelijk, alleen al omdat hij daarmee het religieus-separatistische karakter van de Pilgrims miskende. Bovendien maakte Watson in zijn verslag uitdrukkelijk onderscheid tussen de nederige kerk van de Pilgrims, en ‘de grote kerk van Leiden, een omvangrijk bouwwerk, met een monument voor Boerhaave’.[5] – Jan Postma
[1] Zie uitvoeriger: Jan Postma, ‘John Adams en zijn Leidse vrienden’, in: Leids Jaarboekje 2011, p. 81-108.
[2] Brief van Abigail Adams aan haar zuster, dd. 12 september 1786, C.F. Adams (ed.), Letters of Mrs. Adams, wife of John Adams IV (Boston 1848). p. 304
[3] L.H. Butterfield e.a. (eds.), Adams Family Correspondence IV (Cambridge Mass. 1973), 40noot.
[4] David McCullough, John Adams (New York 2001), p. 253.
[5] W.C. Watson (ed.), Memoirs of Elkanah Watson (New York 1856) p. 210-211.