De rijke erfenis van ‘de ongenietbare’
woensdag 24 juni 2020 – De kolossale collectie-Bilderdijk, langdurig beheerd en recent verwaarloosd door de universiteit van de mannenbroeders, is verhuisd naar Leiden. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde heeft zich opgeworpen als hoeder van de erfenis van de ‘grote ongenietbare’. Met verve!
Er is in Leiden een heuse Bilderdijkkamer ingericht – een hele verbetering ten opzichte van de meterkast in Buitenveldert –, Rick Honings heeft zich in die kamer in alle standen laten fotograferen en filmen en er is een schitterend boek uitgebracht dat de vele facetten van Bilderdijk belicht. In liefst 22 bijdragen wordt ‘de laatste grote dichter van Nederland’, zoals Marleen de Vries Bilderdijk noemt, als het ware doorgelicht.
Het boek is een lust voor het oog, de beperkte omvang van de bijdragen komt tegemoet aan lezers die iedere dag een stukje willen lezen. Van de 22 artikelen heb ik er intussen zo’n tien gelezen. Een paar bijdragen had ik elders al eerder gezien. Die tien nieuwe die ik las, smaken naar meer.
Het is mooi dat in de artikelen ook uitzicht wordt geboden. Op de verering van Bilderdijk door tijdgenoten. Zo is er aandacht voor de merkwaardige en opvliegende Jan Wap, roomse Bilderdijkiaan Artikelen over de poëzie van Bilderdijks echtgenoten en die van dichteressen uit zijn tijd bieden een prettig tegenwicht. Dat mag wel bij dat geweldige ego van Bilderdijk. Mij heugt dat de goedmoedige George J. Vis zich zo ergerde aan Big Willem dat hij – het is jaren geleden – zei maar één stuk over Bilderdijk te willen schrijven: Bilderdijk als klootzak. Het stuk van Vis kwam er niet. Gelukkig zijn er nu ook bijdragen over de schrijver Bilderdijk en zijn werk.
Het artikel van Marleen de Vries, dat de bundel opent, is met afstand de dapperste bijdrage. Het provocerendst ook. Haar artikel zit mij al dagen niet lekker. Heerlijk! Zij ziet een paradigmawisseling, waarbij proza al vanaf 1700 afbreuk doet aan de exclusieve reputatie van de dichtkunst. In de jaren van Bilderdijk is de omslag intussen onomkeerbaar. De overwinning van het proza is er dankzij Wolff en Deken en Paape. Hoe moet ik het daar mee oneens zijn?
Is het waar wat Marleen schrijft? Ja natuurlijk, rond 1800 is de ballon van de genootschappelijke poëzie definitief leeg gelopen. Dankzij temperamentvolle dichters als Bellamy, Berkheij, Bilderdijk en Paape, die zich de maat niet lieten nemen door de geo-driehoekjes van de genootschappers. De grote dichters van de late achttiende eeuw vervreemdden zich haast gewelddadig. ‘Gezellige’ dichters werden ongezellig, maar de gezelligheid zette in de negentiende eeuw onverminderd in verzen de toon.
Tollens! En …. waren de Tachtigers en Vijftigers niet vooral dichters? Gorter en Lucebert, de herauten van de moderne literatuur, schreven geen romans, zij ademden poëzie.
Bij het artikel van Marleen de Vries moest ik denken aan een essay dat ik lang geleden las – was het van M.H. Abrams of van Raymond Williams? – en daarin werd betoogd dat de dichters van de Romantiek (Shelley in het bijzonder) op de maatschappelijke marginalisering van hun dichtkunst reageerden door zich (kosmisch) te vergroten en zich te zien als de wetgevers van de mensheid. Dat zien we Tollens toch niet doen! Kloos ja en niet zo zuinig ook. De onbegrepen en door velen ongelezen Lucebert als eigentijdse keizer! Ironie!
Wie nu in boekwinkels de afdeling literatuur bezoekt, ziet dat de overwinning van het proza volkomen is. Heeft Marleen de Vries dus gelijk. Poëzie, intussen een plankje! Maar Bilderdijk de laatste grote dichter? – Peter Altena
¶ Rick Honings & Gert-Jan Johannes (red.), Een sublieme nalatenschap. De erfenis van Willem Bilderdijk, Leiden University Press, 2020.