Voetnoot 165

Een Vertoog over de Dichtkunde

donderdag 2 juli 2020 – In aflevering 41 van Den Echo des Weerelds (29 juli 1726) staat ‘Een Vertoog over de Dichtkunde’.[1] Weyerman begint met een aardige anekdote over Karel IX (1550–1574), die geen onderscheid maakte tussen paarden en dichters, en daarover zei: ‘Equi & Poetae alendi non Saginandi’. Dat is in de vertaling van Weyerman: ‘De Paerden en de Dichters moeten gevoed maar niet vet gemest worden’.[2]

Weyerman vervolgt met de mededeling dat dichters volgens de Romeinse wet geen voorrechten genoten. Daaruit zou je kunnen concluderen dat dichters helemaal niet nodig zijn en dat de poëzie ‘een onnut Stuk Huysraads in den Inboel der Geleerdheyt’ is.[3]

De onbekende minnares Vitrea gaat hiertegen in en neemt het op voor de dichtkunst.[4] Zij stelt dat wij niet alleen boeken nodig hebben die ons onderrichten, maar ook boeken die ons vermaken. De geest heeft beide nodig. De Codex Justinianus en de geschriften van Hippocrates worden door velen geëerd, maar daarom hoeven de werken van Homerus en Vergilius niet verbannen te worden.

Dichters worden vaak uitgescholden voor ‘Vergiftigers der Ziele, voor Verleyders der Jeugd, en voor Ontheyligers des G**diensts’.[5] Als ze zich hier werkelijk schuldig aan zouden maken, zijn ze te beklagen, want zij kunnen zich door al die misdaden nauwelijks voeden en kleden.

Toch zijn er ook dichters die roem en rijkdom verwierven. Zo bestaat er een verhaal dat admiraal Anne de Joyeuse (1560 of 1561–1587) een abdij ruilde voor een sonnet van Desportes (1546-1606). Die dichter genoot een jaarlijks inkomen van tienduizend gulden. Daartegenover staat dat duizenden poëten van de honger zijn gestorven.

Een toneeldichter maakt volgens dit vertoog de slechtste keuze, want hij beeldt zich in dat de Fortuin en de Spaanse Zilvervloot zich achter de schermen verschuilen, maar honger en armoe zullen zijn deel zijn. Weyerman eindigt het vertoog met een duidelijke waarschuwing: ‘Op Pindus [= de zetel der Muzen] leggen Voetangels en Wolfsklemmen’.[6]

De anekdote over Karel IX komt in verschillende bronnen voor, maar in de Menagiana staat het verhaal samen met de Romeinse wettekst op één pagina.[7] Het verhaal over de schenking van de abdij aan Desportes en zijn jaarlijkse inkomen van tienduizend gulden is in diverse bronnen te vinden, ook in Le grand dictionaire van Moréri.[8] Vaak staat erbij vermeld dat de anekdote teruggaat op Les entretiens de feu monsieur de Balzac (1657).[9] Ik denk dat Weyerman dit werk inderdaad heeft gebruikt, want ook een anekdote over Torquato Tasso, die Weyerman aanhaalt, staat in deze passage.

Voor de tekst van de onbekende minnares Vitrea nam Weyerman een ander tekstgedeelte uit Les entretiens van Jean-Louis de Balzac (1597-1654). De tekst is ontleend aan ‘Defense contre les accusateurs de la poësie’.[10]

Aan het einde van het vertoog haalt Weyerman een niet met name genoemde schrijver aan, die zegt: 

Dat het Spits van een Abdy-toren de macht heeft om een Vrouw te bezwangeren, en ik voeg ’er by, tot een Troost der Dichters, dat de Schaduw eens Schouwburgs uythongerende is, en dat deszelfs Lucht de Armoede teelt, gelyk als de Zeeuwsche Lucht de Koortsen voortbrengt.[11]

Het oorspronkelijke citaat komt uit het bekende werk Gargantua en Pantagruel van Rabelais en luidt: ‘Car seulement l’ombre du clocher d’une Abbaye est feconde’ (vert. Want alleen al de schaduw van de klokkentoren van een abdij is vruchtbaar).[12] De uitspraak is de sombere voorspelling aan de pelgrims, dat zij bij hun thuiskomst hun vrouwen zwanger zullen terugzien: zwanger gemaakt door de monniken uit de plaats Saint-Genou. Weyerman heeft voor het citaat Gargantua en Pantagruel niet hoeven raadplegen. Hij ontleende het citaat, en het vervolg van de tekst over de winkelier uit de Kalverstraat, aan een brief van Thomas Brown: ‘To a young Lawyer that dabbled in Poetry’. Bij Thomas Brown is de winkelier een ‘Woollen-Draper in the Strand’.[13]

Er is een subtiel tekstverschil tussen Weyerman en Brown, waar ik nog op wil wijzen. Bij Thomas Brown lezen we: 

Rablais somewhere saith, that the very Shadow of an Abbey-Steeple is enough to get a Woman with Child; and I can tell you, for your Comfort, that the Shadow of the Theatre is starving, and the Air of it as naturally produces Poverty, as that of the Hundreds in Essex begets Agues.

Thomas Brown blijft dichter bij het originele citaat en vertaalt ‘l’ombre du clocher d’une Abbaye’ met  ‘the very Shadow of an Abbey-Steeple’. Hieraan verbindt hij ‘the Shadow of the Theatre’. Weyerman daarentegen erotiseert het citaat door te schrijven dat ‘het Spits van een Abdy-toren’ de macht heeft om een vrouw zwanger te maken, maar verliest daarmee de verbinding met ‘de Schaduw eens Schouwburgs’. Het verband tussen de twee zinnen zit nu in de torenspits die in staat is te ‘bezwangeren’ en de lucht van de schouwburg die armoede ‘teelt’. Mijn voorkeur gaat deze keer uit naar de tekst van Thomas Brown.

De conclusie is duidelijk: Weyerman heeft voor zijn tijdschriftartikel drie verschillende bronnen gebruikt en heeft daarmee een ‘eigen’ vertoog over de dichtkunde samengesteld. – Jan Bruggeman


[1] Ook in het tijdschrift Den Laplandschen Tovertrommel afl. 3 (16 juli 1731) staat ‘Een vertoog over de dichtkunde’ (zie Voetnoot 164).

[2] Den Echo des Weerelds, deel 1, afl. 41 (29 juli 1726), p. 325.

[3] a.w., p. 326.

[4] Vitrea komt ook voor in de afleveringen 35 en 40 van Den Echo des Weerelds.

[5] Den Echo des Weerelds, deel 1, afl. 41 (29 juli 1726), p. 327.

[6] a.w., p. 328.

[7] Menagiana ou les bon mots deel 3 (Parijs 1715), p. 88. Deze bron zijn we ook al tegengekomen in Voetnoot 91, Voetnoot 95 en Voetnoot 115.

[8] Louis Moréri, Supplément aux anciennes éditions du grand dictionaire deel 2 (Amsterdam/Den Haag/Utrecht 1716), p. 378-379.

[9] Les entretiens de feu monsieur de Balzac (Parijs 1657), p. 128-129; editie Amsterdam 1663, p. 168-169.

[10] Les entretiens de feu monsieur de Balzac (Parijs 1657), p. 189-193; editie Amsterdam 1663, p. 221-225. In Les oeuvres de monsieur de Balzac deel 2 (Parijs 1665), p. 651-653 maakt deze tekst deel uit van de ‘Dissertations de Critique’.

[11] Den Echo des Weerelds, deel 1, afl. 41 (29 juli 1726), p. 328.

[12] Les oeuvres de Me. Francois Rabelais, docteur en medecine (Lyon 1558), p. 138.

[13] Works of Mr. Thomas Brown deel 4 (Londen 1720), p. 303. Deze brief gaat vooraf aan ‘A comical Letter out of the famous Monsieur de Colletier, to Mademoiselle de Choux’, die Weyerman in aflevering 2 van de tweede jaargang van Den Echo des Weerelds zou gebruiken (zie Voetnoot 75).

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.