Spadulaan en zijn neef
dinsdag 27 oktober 2020 – In twee voorgaande voetnoten heb ik geschreven over het toneelstuk De Persiaansche Zydewevervan Weyerman. Inmiddels lees ik verder in de gebundelde uitgave van Weyermans toneelstukken uit 1727.
Voor die bundel heeft Weyerman niet stil gezeten. Niet alleen is Den Persiaansche zydeweever een niet eerder gepubliceerd werk, in Demokriets en Herakliets Brabantsche voyage bracht hij wijzigingen aan. Het toneelstuk was al in 1705 gedrukt en herdrukt in 1712 en 1718. Maar al op pagina 2 zag ik de regels:
Waar ben ik? Wat Land is dit? Hoe ben ik hier geraakt?
Ik stoot mijn Hooft overal, en ik heb reeds meer mislukte Rekeningen gemaakt
Dan een Zuydzee Aktionist. O Fortuyn ghy poogt den Abderiet te onderdrukken!
Dat is een duidelijke verwijzing naar de speculaties van 1720. En inderdaad: in de voorafgaande drukken staat daar nog:
Waar ben ik? Wat Land is dit? Hoe ben ik hier geraakt?
Ik heb dezen dag meer Cabrioolen [= sprongen in een dans] en valsche passen gemaakt,
Als een Westphaalschen Domheer op een Boere bruyloft. Fortuin fortuin! Gy zoektme t’onderdrukken:
Ook het taalgebruik is aangepast. Een paar regels verder is bijvoorbeeld: ‘De voijering van myn beurs is gestoffeert, als of ik een Spaansche Alferes waâr’ gewijzigd in ‘De voering van mijn Goudbeurs is zo verflenst als of ik een spaansche Vendrig waar’.
Mijn vermoeden is dat het Zuid-Nederlandse taalgebruik voor een Noord-Nederlands publiek is aangepast, maar ik heb me er niet uitgebreid in verdiept. Heeft hier al eens iemand diepgaander naar gekeken?
De leukste verandering is dat aan alle oudere toneelstukken een sleutel is toegevoegd waarin Weyerman
uitleg geeft van waar en aan wie hij dacht bij het schrijven van de stukken.[1]
Die sleutels lezen soms alsof je een tijdschrift van Weyerman onder ogen hebt. Zo beschrijft Weyerman in de Sleutel van de Hollandsche zindelykheyt Alfonso, een spilzieke rijkeluiszoon, als volgt:[2]
De twee Hooftdeugden, of liever de twee Tenanten die het Wapenschild van zyn Gedrag vergezelschapten, waaren Hoereeren en Drinken, en hy beroemde zich met al zo veel Ydelheyt over dat paar Doodzonden, als een Sint Augustyn zich […], of als den Pater Marcus ab Avinao zich beroemde […]. Die Man die hem wist te vleyen had altijds een Vinger in zijn Beurs, en die Persoon die een Medgezel wou zijn in zijn Lichtmisseryen was een verzekert Deelgenoot van zijn Kas. […] Daar by was dien Heer Alphonso een goede Sul, doch een kwaade Betaaler […] Kort om hy was een Knaap […] om zich te doen inpakken na de Westindies, en aldaar zich zo lang door de Zon te doen stooven en braaden, tot dat een Heete Koorts of een Landziekte een eynde maakte van zijn Buytenspoorigheden.
Het lijkt wel een karakterschets. Sterker: het lijkt op het ‘Konterfytsel van Negra Croce’, dat hij in twee jaar later in de Vrolyke Tuchtheer opnam:[3]
De eenigste deugden waar over hy zich beroemt, is hoereeren en drinken, en daar van zwetst hy in alle gezelschappen gelijk als een jong heelmeester over zyn grote praktyk, of als een bloodaart over een ingebeelt gevegt. Iemand die hem vleyd, heeft altoos een vinger in zyn beurs, en die gedebaucheert genoeg is om hem gezelschap te houden in zyn godloos gedrag, disponeert over zyn waterbaars en wynen. […] Dus leeft dat ondier, […] die binnen een korte tyd zal dienen te kiezen, of om een kamer te gaan neemen […] tot Kuylenburg, of zich gelyk als verleegen winkelwaar te laaten inscheepen na een uytheemsche Volksplanting, daar hy zal moeten stooven en zweeten, tot dat de landziekte of een heete koorts een gelukkig tydbestek maaken van des spilpennings ongelukken.
Had Weyerman zulke stereotyperingen gewoon in zich? Of zou hij hier teruggegrepen hebben op een voorbeeld dat hij bij Ned Ward kon lezen?[4]
In de Hollandsche zinnelykheyt figureert ook een apotheker Spadulaan, waarvan het voorbeeld vermoedelijk in Delft rondgelopen heeft.[5] Je hebt helemaal het gevoel dat je een tijdschrift van Weyerman leest, wanneer de sleutel een gesprek weergeeft waarin Spadulaan zijn neef vertelt dat hij niet zo hard moet studeren:
Neef, Neef, (sprak Spadulaan) je moet zo niet blokken, want Machiavel zegt, dat een al te stipt studeeren het Licghaam verzwakt, de Levensgeesten verstômpt, en derzelver Kracht en Moed uytbluscht; ook zijn goede Studenten zeer zelden stoute Soldaaten. Dat Geheym wist Attilla de Koning der Hunnen zeer wel, want toen zijn Medegezellen een Victorie-vuur dreygden te stooken van alle de Italiaensche Boekeryen, riep hy er tegens in, Halte Halte! laat de Italiaanen hun Boeken behouden, dat is het eenigste Middel om hun Moed te koelen, en om hun Krygsdeugd te verteeren.
Spadulaan voert ook Festus, Ficinus, Fulgosius, Vitruvius, St Bernard, Enneas Sylvius, Laertius en Paglarensis als getuigen op. Wanneer zijn neef hem onderbreekt en vertelt dat hij studeert voor Kapelaan, pakt Spadulaan opnieuw breed uit, met onder andere een verwijzing naar Phalaris.
Met het toneelstuk heeft deze verhandeling weinig van doen: die neef komt in het stuk zelf niet voor! Niettemin wint mijn associatie met een bijdrage voor een tijdschrift nog aan kracht met de constatering dat Weyerman hier twee passages uit The anatomy of melancholy heeft ingezet. Het gaat om twee stukken uit de afdeling ‘Love of Learning, or overmuch Study. With a Digression of the Misery of Schollers, and why the Muses are Melancholy’.[6]
En nu de Anatomy of melancholy genoemd is: verderop in de Sleutel (op p. 72-75) diept Weyerman het karakter van Alfonso verder uit, in de vorm van een dialoog tussen hem en Jonker Appelsop. Alle verwijten en roddels laten Alfonso onberoerd. Die tekst haalde Weyerman onmiskenbaar uit Burtons Anatomy of melancholy, al is het woord parafrase hier beter op zijn plaats.[7] Weyerman heeft een betoog omgewerkt tot een dialoog, negeert ditmaal vrijwel alle verwijzingen naar klassieke auteurs, en heeft allerlei verwijzingen naar onder meer natuurrampen vervangen door actuelere voorbeelden.
De toneelstukken van Weyerman mogen dan niet naar mijn smaak zijn, de roddels in de sleutels en de wetenschap dat ook hier vertaalde teksten te ontdekken vallen, maken voor mij het lezen ervan toch draaglijk. – Jac Fuchs
[1] Helaas is Den Persiaansche Zydeweever zelf niet van een sleutel voorzien.
[2] Jacob Campo Weyerman, Den Persiaansche zydewever, Demokriets en Herakliets, Brabandsche voyagie De Hollandsche zinlykheyt, Den Antwerpschen courantier, en de Gehoornde broeders, […] (z.p. z.d.), tweede sectie p. 51-52.
[3] Jacob Campo Weyerman, Den Vrolyke Tuchtheer, 1 augustus 1729, p. 37.
[4] De overeenkomsten van het ‘Konterfytsel’ met een tekst van Ned Ward zijn besproken in Voetnoot 131. http://www.weyerman.nl/14615/voetnoot-131/
[5] In de Sleutel van de Hollandsche zindelykheyt wordt Delft bij meerdere personages genoemd en ook bevat deze Sleutel een avontuur van de apotheker aan de Schie.
[6] Robert Burton, The anatomy of melancholy (Londen 1621), deel 1, sectie 2, lid 3, subsectie 15, p. 302-306. Vgl. de Clarendon Edition (Oxford 1989, herdrukt in 2005), deel 1, p. 313-314.
[7] Robert Burton, The anatomy of melancholy (Londen 1621), deel 2, sectie 3, lid 7, subsectie 1. Ik heb gebruik gemaakt van de Clarendon Edition (Oxford 1990, herdrukt in 2006), deel 2, p. 199-203.