Cellebroeders op de korrel genomen
dinsdag 10 november 2020 – De orde der Cellebroeders is een lekenorde die in de veertiende eeuw is ingesteld, toen ziekten als de pest veel slachtoffers eisten. Cellebroeders hielden zich bezig met ziekenzorg en met het begraven van doden. Ze worden ook wel Alexianen genoemd, naar de heilige Alexius van Edessa. Alexius was niet degene die de orde had ingesteld, zoals Weyerman beweert, maar hij was alleen tot patroonheilige van de orde gekozen.
Weyerman kende cellebroeders uit de Zuidelijke Nederlanden. In De Sleutel van den Antwerpschen courantier besteedt hij aan hen bijna tien bladzijden, waarbij ze er slecht van af komen.[1] Volgens Weyerman teren ze op de zak van de gezinnen waar ze patiënten verplegen. Ze stelen als raven, hun honger is niet te stillen en hun dorst niet te lessen. Ze zijn ongemeen onwaarachtig.
Hij begint zijn kanttekeningen, die met het toneelstuk maar weinig van doen hebben, met een schets van het leven van de heilige Alexis (=Alexius).[2] De sceptische toon van het verhaal, die we bij Weyerman gewend zijn als hij dit soort onderwerpen behandelt, kan niet verhullen dat hij hiervoor het lemma over deze heilige uit de Grand Dictionaire van Moréri bewerkt heeft.[3]
Op het leven van Alexis volgt een korte ‘Leevenswyze der Cellebroeders of Alexiaanen’, die niet veel meer is dan een algemene kritiek op hun werkwijze. Daarna volgen allerhande streken van en anekdotes over cellebroeders die Weyerman aan het werk gezien heeft. Hij noemt met name broeder Jaak uit Antwerpen en Heyntje Scherluyn uit Brugge. Maar hoe betrouwbaar zijn die ooggetuigenverslagen van Weyerman? Over broeder Jaak vertelt hij onder andere het volgende verhaal:[4]
Hy ree op een Pinxteren eens na buyten na een Herberg genaamt de schoone Waardin, en drie Heeren van de Abdy van Peer Pots die hem in ’t gemoet kwaamen observeerden, dat Broeder maar een Spoor voerde aan twee Laerzen. Hoe, Broeder van de Pest, (schreeuwende een van die drie Bontekraayen) maar een Spoor aan de Pooten, dat zal niet veel wegs spoeden. Daar is geen Zwaarigheyt, Kanonnik van de Pot, (antwoorde den welbereeden Cellebroer) want het is niet waarschijnlijk als de eene Helft van mijn Paerd voortgaat, dat dan de andere Helft zal achterblyven.
Die grap was wijder verspreid dan het Antwerpse; ik vond hem ook in een Engelse moppenbundel die al in een eerdere voetnoot ter sprake kwam:
A Scholar was jeer’d on the Road, for having but one Spur on: Faith, says he, if one side of my Horse goes on, it is not likely the other side will stay behind.[5]
Na de afrekening met de cellebroeders geeft Weyerman ons een wijze les: verstand komt met de jaren:
Een befaamt Fransch Heer zey eenmaal in Vertrouwendheyt tegens zyn Vriend: […] ’s Menschen Ongeluk is, dat men geen Ervaarendheyt bekomt dan als het te laat of dat men te oud isom te Profiteeren van hetgeen men weet.
De door Weyerman geanonimiseerde Franse filosoof is Monsieur de Bautru:[6] zijn wijze lessen heeft Weyerman vrijwel zeker uit de Ménagiana gehaald.[7]
En zo zijn er in deze editie van de toneelstukken van Weyerman (1727) ongetwijfeld veel meer vertalingen en bewerkingen te vinden: ik heb voor mijn voetnoten alleen wat laaghangend fruit geplukt. Inmiddels heb ik ook het lezen van De bezweering van den desperaten Antwerpschen courantier, De gehoornde broeders en de bijbehorende Sleutels beëindigd. Ik voel me momenteel niet geroepen om een volledige analyse van dit werk te geven, maar ik kan wel mijn voorlopige inschatting geven.
De toneelstukken van Weyerman bevatten komische scènes, maar de monologen en dialogen zijn regelmatig langdradig en de plots zijn zwak. In zijn vroege toneelstukken lijkt Weyerman nog geen vertaalde teksten verwerkt te hebben. Toen hij echter de uitgave-1727 samenstelde, was het gebruiken van vertaalde teksten voor hem bijna dagelijkse routine geworden. Ik heb zelfs in het toneelstuk De Persiaansche zydeweever een aan Robert Burton ontleende passage aangetroffen. Bij enkele andere passages uit dit toneelstuk heb ik een sterk vermoeden dat Weyerman leentjebuur gespeeld heeft.
Bij het schrijven van de sleutels bij de toneelstukken stond Weyerman in de ‘periodieken-modus’: hij laat zich meeslepen door zijn verhalen en dwaalt daarbij regelmatig ver van de toneeltekst af. Als hij er zijn verhalen mooier mee kan maken, dan schroomt hij niet ze in te kleuren met een vertaalde overpeinzing of anekdote. Op een objectief verteld verhaal hoeven we bij Weyerman niet te rekenen, maar voor wie houdt van vette roddels, stevig aangezette verdachtmakingen of kundig hergebruikte passages van andere auteurs, zijn de sleutels die Weyerman in de uitgave van 1727 toevoegde aan zijn toneelstukken, een aanrader. – Jac Fuchs
[1] Jacob Campo Weyerman, Den Persiaansche zydewever, Demokriets en Herakliets, Brabandsche voyagie De Hollandsche zinlykheyt, Den Antwerpschen courantier, en de Gehoornde broeders, […] (z.pl. z.d.), vierde sectie, p. 79 (onderaan)-89.
[2] Den Persiaansche zydewever, vierde sectie, p. 80-82.
[3] Louis Moréri, Grand dictionaire historique (Amsterdam 1694, 6e dr.), p. 118-119. De hier gebruikte link verwijst naar Louis Moréri, Supplement ou troisième volume du Grand dictionaire historique (Parijs 1689), p. 47-48.
[4] Den Persiaansche zydewever, vierde sectie, p. 84-85.
[5] William Hicks, Oxford jests, refined and enlarged: being a collection of witty jests, merry tales, pleasant jokes (Londen 1720, 12e verm. dr.), nummer 199, p. 50. Een andere grap uit deze bundel kwamen we in Voetnoot 115 tegen.
[6] Waarschijnlijk de Franse hoveling Guillaume de Bautru (1588-1665).
[7] Gilles Ménage, {Suite du] Ménagiana ou bons mots, rencontres agréables, pensées judicieuses et observations curieuses de M. Ménage, deel 2 (Amsterdam 1713, 3e dr.), p. 31-32.