Voetnoot 185

Weyerman en William Shakespeare

vrijdag 4 december 2020 – Weyerman noemt in zijn werken William Shakespeare enkele keren; André Hanou schreef er een artikel over.[1] Ook bevatten de periodieken van Weyerman twee bewerkingen van fragmenten uit toneelstukken van Shakespeare.

Hanou wees al op achttien dichtregels in Den Ontleeder der Gebreeken, die Weyerman zelf aan de komedie As you like it koppelde. In Voetnoot 57 besprak ik een alinea uit De Amsterdamschen Hermes die gebaseerd is op zeveneneenhalve regel tekst uit deel 2 van Henry IV.[2]

Hoe kwamen die bewerkingen tot stand? Vertrouwde Weyerman op zijn geheugen? Of had hij die stukken in huis? Was hij misschien zelfs de bezitter van een ’first folio’?

Ik denk dat daarover wel wat te zeggen valt. Laten we beginnen met de bewerking in Den Ontleeder der Gebreeken. De context daarvan is zonder meer geestig. Weyerman beschrijft hoe het er op een trekschuit aan toe gaat, naar aanleiding van een reis naar Haarlem die hij gemaakt had. In de trekschuit spreekt een Engelsman die Shakespeare zit te lezen (!), hem aan en vraagt hem verwijtend welke persoon hij in de volgende aflevering van zijn  Ontleeder der Gebreeken op de korrel gaat nemen. – Gegeneraliseerd tekortkomingen hekelen was geaccepteerd, maar herkenbare personen de maat nemen was ‘not done’. 

Weyerman riposteert met een anekdote en geeft aansluitend de bewerking van de passage uit As you like it, die, zoals Hanou aangaf, een weerwoord is van iemand die verweten was ‘a libertine, As sensual as the brutish sting himself’ te zijn. Het loont naar de voorafgaande anekdote te kijken, het is bijkans een parabel:

Een Jongen stond geposteert voor den Ingang van den Koninglyke Beurs tot Londen, en hy deelde Briefjes uit voor dat soort van Roozekransjes, die zo wel te bekomen zyn op den Berg Ida van Venus, als in de Kloosterval van Dominicus. Ieder Voorbyganger nam een Briefje, zonder acht te slaan op den Jongen, doch eindelyk kwam ‘er een Kaerel aanscharrelen, wiens Neus min ofte meêr geabrevieert was, die fluks dien Aalmoessenier den Rotting over hals en schouders lei, schreeuwende; Denkje, Hoerekind, dat ik in dienst ben van den Onderkoninginne van Napels? 

Toelichting: de jongen flyert voor geneesmiddelen voor geslachtsziekten. Een geschonden neus was een symptoom van syfilis en Napels was bijna synoniem met geslachtsziekten. Moraal: ook als je iedereen gelijk behandelt en absoluut geen persoonlijk verwijt in de zin hebt, duikt er altijd wel weer iemand op die zich heel direct aangesproken voelt.

Had Weyerman dit zelf in Londen meegemaakt? Ik denk het niet. In de Tatler van 14 juli 1709 staat namelijk vrijwel hetzelfde verhaal.[3] Steele kreeg regelmatig boze brieven van mensen die dachten dat hij het specifiek op hen persoonlijk gemunt had, en reageerde met dit verhaaltje:

But in this case I am treated as I saw a boy was the other day, who gave out pocky bills: Every plain fellow took it that passed by, and went on his way without farther notice: And at last came one with his nose a little abridged ; who knocks the lad down, with a “Why, you son of a w—e, do you think I am p—d?”[4]

Maar dat is niet alles. Ook bij Steele volgt de passage uit As you like it direct op dit verhaaltje. Er lijkt mij geen twijfel mogelijk: Weyerman haalde dit tafereeltje én zijn Shakespeare-citaat uit de Tatler. Grappig is daarbij dat Steele geen locatie vermeldt, terwijl Weyerman het gebeurde aan Londen koppelt, en zelfs aan een heel specifieke plek daar.

De Shakespeare-bewerking in de Amsterdamsche Hermes is nauwelijks in een verhaal ingebed. Het is een sfeertekenende inleiding zoals Weyerman die vaak aan het begin van een aflevering plaatste. Maar het geeft bijzonder te denken dat precies de zinnen uit deel 2 van Henry IV, die Weyerman hier in proza heeft omgezet (‘Now let not Nature’s hand […] the burier of the dead’), óók in een Tatler-aflevering te vinden zijn.[5] En dat is nog niet alles: zowel Steele als Weyerman noemt de figuur die in het stuk van Shakespeare ‘Percy’ heet, ‘Piercy’.

Er lijkt mij maar één conclusie mogelijk: Weyerman las beide door hem vertaalde Shakespeare-passages in de Tatler. Zijn bibliotheek was bijzonder goed gevuld, maar vooralsnog wijst niets erop dat hij over een Shakespeare-uitgave beschikte. – Jac Fuchs


[1] André Hanou, ‘Shakespeariana’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 11 (1988), p. 91-93.

[2] Den Ontleeder der Gebreeken I, nummer 51 (25 september 1724), p. 402-404 [=’404’-‘406’]; De Amsterdamsche Hermes I, nummer 39 (23 juni 1722), p. 305.

[3] The Tatler, nummer 41 (14 juli 1709), p. 248-249.

[4] De gecensureeerde woorden zijn ongetwijfeld ‘whore’ en ‘poxed’.

[5] The Tatler, nummer 47 (28 juli 1709), p. 284.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.