Voetnoot 187

Liever een maîtresse dan een echtgenote?

dinsdag 15 december 2020 – In Voetnoot 186 heb ik een en ander gezegd over de samenspraak tussen Kidi en Saaki in de Maandelyksche ’t Zamenspraaken van Weyerman. De nog springlevende Kidi ontmoet zijn overleden schoonvader Saaki. Zij bespreken het wel en wee van bedrogen echtgenoten – ze zijn ervaringsdeskundigen.

Halverwege vraagt Kidi aan Saaki ‘Of ik niet bevoegt ben van een Maitres te houden, om my daar door te wreeken aan myn Wyf?’ Saaki legt hem uit dat dat een nog slechtere keuze is dan een huwelijk. Een maîtresse is doorgaans nog veel duurder dan een echtgenote, legt Saaki uit, en

Alle de Vrouwen, Zoon Kidi, zo de Maitressen als de getrouwde Juffers, zyn Boeken, de Alderbesten der beyde Soorten zyn niet proefhoudent tegens een al te streng Onderzoek.[1]

Zulke wijsheden en de verhalen die Saaki debiteert, verraden hoe Weyerman zijn teksten schreef. Weyerman greep voor de tweede helft van deze samenspraak namelijk ook naar een tekst van Thomas Brown, te weten een brief To Sir John Sands, against keeping of Mistresses’.[2] De bovenstaande waarheid komen we daar tegen als:

For my Part, I think of Women as I do of  Books, the finest of both sorts will hardly endure a thorough examination.

Thomas Brown schreef zijn brief zogenaamd vanuit een kroeg, waar de ene na de andere drinkmaat vertelt waarom Sands een grote vergissing begaan heeft door een maîtresse – en nog wel een actrice! – te nemen. Ook bij deze bewerking heeft Weyerman het gegeven stevig naar zijn hand gezet. De verwijzingen naar wie wat te berde brengt kon hij uiteraard niet gebruiken, maar soms verwerkt hij die als extra sfeerelement. 

Weyerman introduceert zichzelf als personage (‘Een Vecht Filosoof’) en legt dat personage sommige van de bewerkte uitspraken in de mond. Hij voegt eigen vergelijkingen toe, vervangt een Engelse persoonsvermelding door een Nederlandse maar laat ook Engelse verwijzingen weg. Hij laat zich kennen door het overnemen van Latijnse citaten, waarvan hij er zelfs een naar een voetnoot verplaatst, en ook door een enkel Anglicisme. Ik vind het een feest om te zien wat hij allemaal deed bij het bewerken van zo’n Engelse tekst. Hier volgen enkele voorbeelden.

Bij Thomas Brown – Though I am not wholly of your Opinion, says Mr. — to him, yet I agree with you, that Keeping is nonsense all over, and that for a reason that none of you have yet assign’d. Sir Henry Wotton’s Definition of an Ambassador in part belongs to him. Legatus est vir bonum ad mentiendum foris Reip. gratia. And a Keeper is a good man, to maintain a pretty woman in fine Cloaths, handsome Lodgings, and all that, for the publick benefit of the Commonwealth.

Bij Weyerman – Een zeker Afgezant gaf eens de navolgende Beschryving van een Ambassadeur, *Een Ambassadeur is een goed slag van een Man, die buyten ’s Lands wort geschikt om braaf te liegen tot voordeel van het Gemeenebest. En ik zeg, Dat een Mainteneur een goede Sul is, om een mooye Meyd rykelyk te kleeden en lekker te onderhouden, ten Dienste van het Gemeen.[3]
* Legatus est vir bonum ad mentiendum foris Reip. Gratia.

Bij Thomas Brown – Mr. — the Merchant is in our Company, who has travell’d abroad, and seen the world: He says, that a Whore in the Civil State, is what Farthings are in the Business of Trade, only to be used for the convenience of ready Change. But that a Man that makes a Whore, if not his constant Wife, yet his constant Companion, and a Government that makes Farthings their only current Money, will soon be convinc’d of the vanity of their politicks. And he said Ireland was lately a sad instance of the latter.

Bij Weyerman – Een Kamerkat onder de Jeugd is dat geene dat Stuyvers en Duyten zyn in de Koopmanschap, het kleyn Geld wort gebruykt om schielyk geholpen te worden. Een Heer die gestaadig een Meysje mainteneert, en een Republiek die niet als Duyten munt, zullen niet veel Zyde overgaaren by die Staatkunde.[4]

Bij Thomas Brown – Yes, replies his neighbour, they are as much savers by the bargain, as one that goes down to Tunbridge or the Bath, to save his expences in Town.

Bij Weyerman – Ja, Kidi, men bespaart ‘er een mooije Stuyver mee gelyk als een Man een mooije Stuyver bespaart die een Speelreis gaat doen na Kleef of na Aken, om de Stads Onkosten te bespaaren.[5]

Bij Thomas Brown – Matrimony is Hell in Folio, because it’s a charm that can’t be dissolved when a man pleases.

Bij Weyerman – Het Huuwelyk is een Hel in Folio, (zegt een Mainteneur), en de Trouw is een Toverey waar van een Man zig niet kan doen beleezen als het hem lust en behaagt.[6]

Bij Thomas Brown – ‘Tis but fit it should be so, cries another; for he that pretends to confine a Damosel ‘of the Theatre to his own use, who by her character is a person of an extended qualification, acts as unrighteous, at least as unnatural a part, as he that wou’d debauch a Nun: […]

Bij Weyerman – Een Vecht Filosoof die ‘er nooit Iets af, maar ‘er altyds wat by doet, zegt door myn Mond, Dat die Persoon die een Schouwburgs Juffer poogt te bepaalen alleen voor zyn eygen Gebruyk, al zo onbehoorlyk te Werk gaat als een Quaker die een Toeleg maakt op de Kuysheyt van een gewyde Non.[7]

Bij Thomas Brown – ‘Tis to bottle up Air, like Shadwell’s Virtuoso. ‘Tis to wash a Blackamoor. ‘Tis to make Dr. O[a]tes rectus in curia.

Bij Weyerman – Dat is de Lente Zonneschyn te willen opbottelen, om zig daar van te bedienen in het strenge Winterzaisoen. Dat is den Moor gewassen, en na den Maan gegreepen met een houte Nyptang. Dat is den Advokaat Cygnus te doen gaan Rectus in curia.[8]

Tussen al deze argumenten staat bij Weyerman nog een curieus verhaal:

Te Parys woonde eertyds een fantastiek Kaerel, waarschynlyk zal hy een Cyfermeester, een Starrekyker, of een Chimist geweest zyn, die op zyn Ses en Sestigste jaar nog nooit buyten den Omtrek van die Hoofdstads wallen een Voet had gezet, en die al zo glorieus was op die Byzonderheyt, als wel eer een Rotterdams Kollegiant van Kees Fluyterbeens Kollegie groots was, dewyl hy in het Hartje van de Winter durfde gaan straatslypen zonder zig te bedienen van een Kamisool. De Koning beval hem van niet buyten Parys te gaan op peene des Doods, en aanstonds kreeg die Nar trek om een warm Brood te gaan eeten te Gonesse, doch dewyl hy ’s Konings verbod niet dorst overstappen, zette hy kwaad Bloed, en hy wiert een Lyk.[9]

This puts me in mind of the famous Citizen of Paris, who had pass’d threescore long years within the City-walls, and never had the least inclination to make a step into the Country. So soon as he heard that his Prince had commanded him never to stir out of it, he discreetly dy’d with the thoughts of being a Prisoner.

In Gonesse, ten noordoosten van Parijs, waren tientallen bakkers gevestigd die verantwoordelijk waren voor het leveren van brood aan de hoofdstad, en hun brood had een uitstekende reputatie. Bij Thomas Brown is het verhaal heel vaag gehouden, terwijl Weyerman veel meer detail geeft. Maar die uitgebreide versie heb ik in geen enkel ander werk terug kunnen vinden. Zou Weyerman dit verhaal in Frankrijk gehoord hebben, en is Gonesse een mogelijke kandidaat voor een expeditievergadering?

Na het exposé van Saaki geeft Kidi een weerwoord: hij laat zich niet zomaar die maîtresse uit zijn hoofd praten. Daarover meer in een volgende voetnoot. Spoiler: we zijn nog niet van Thomas Brown af! – Jac Fuchs


[1] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, aflevering 2 (augustus 1726), p. 209-210.

[2] Voor het eerst verschenen in Thomas Brown, A Collection of miscellany poems, letters, &c. (Londen 1699), p. 328-335, als ‘Letter XV. To Sir John ***.’. De link wijst naar de tweede druk uit 1700. De brief is in latere edities afgedrukt onder de titel ‘To Sir John Sands, against keeping of Mistresses’.

[3] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, aflevering 2 (augustus 1726), p. 210-211.

[4] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, aflevering 2 (augustus 1726), p. 211.

[5] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, aflevering 2 (augustus 1726), p. 211-212.

[6] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, aflevering 2 (augustus 1726), p. 213-214.

[7] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, aflevering 2 (augustus 1726), p. 216.

[8] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, aflevering 2 (augustus 1726), p. 216-217.

[9] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, aflevering 2 (augustus 1726), p. 214.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Eén reactie op Voetnoot 187

  1. Peter Altena schreef:

    Laten Brown en Fuchs ons langer kwellen! Oh, mijn hoop is op die combinatie gevestigd!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.