Voetnoot 215

De Bijbelse Susanna

donderdag 20 mei 2021 – De Amsterdamsche Hermes van 28 april 1722 biedt een mooi voorbeeld van hoe Weyerman bij het schrijven van zijn tijdschriften zijn gedachten de vrije loop liet.[1] Hij begint met een Perzisch motto, vertaalt het en geeft er een korte overpeinzing bij. Daarna laat hij een ‘Lof der Bedelaary’ volgen. Jan Bruggeman besprak die teksten in Voetnoot 29.

Een terugkerend onderdeel van zowel de Rotterdamsche als de Amsterdamsche Hermes is de bespreking van krantennieuws. Na de bedelarij komt er dan ook een nieuwsbericht:

Roomen. De Paus heeft de benedictie van de goude Roos, die hy, op den Pusselyken stoel zittende, op ’t hoofd heeft, verrigt. Deeze Roos plag zyn Ht. Voor dezen tot een geschenk aan de voornaamste Prinssen en Prinsessen te geeven, maar dit wort nu overgeslagen, om dat diergelyk geschenk niet meer zo hoog, als eertyds wort geschat.

De onvermijdelijke overpeinzingen die Weyerman op het bericht laat volgen, draaien om het woord ‘roos’. Daarna slaat hij ogenschijnlijk een andere weg in: hij vervolgt met een gedicht ‘Susanna’s Vermaaning’. Pas op de volgende bladzijde wordt duidelijk hoe hij daartoe gekomen is: in een voetnoot licht hij toe dat Susanna in het Hebreeuws ‘roos’ betekent.

Het gedicht beslaat drie kantjes. Daarmee is de aflevering bijna aan zijn einde gekomen. Er volgt alleen nog een ‘Waarschouwing’, die plaagstoten aan het adres van Argus (Harmanus van den Burg) bevat en de aankondiging dat het volgende nummer over koorddansen zal gaan.  

Deze Voetnoot 215 gaat over het gedicht over Susanna.[2] Het Bijbelverhaal over Susanna en de ouderlingen is welbekend. Het gedicht biedt wat dat betreft geen verrassingen. Maar wat me wel aan het denken zette, was het feit dat Weyerman zich niet heeft beperkt tot een zin die zijn Hebreeuwse kennis etaleert maar in plaats daarvan met een gedicht van 88 regels op de proppen komt. Daarbij kwam bij mij al snel de associatie op met het gedicht over de vrouw van Lot. Dat gedicht besprak ik een jaar geleden in Voetnoot 161: het is een vertaling van een Latijns gedicht dat deel uitmaakt van een cyclus over Bijbelse figuren van Emanuele Tesauro. En inderdaad: ook ‘Susanna’s Vermaaning’ is een vertaling van een gedicht uit die cyclus, het gedicht ‘Susanna Helciae Filia. Admonitio’.[3]  

In Voetnoot 161 mocht ik al het vermoeden van Jan Bruggeman vermelden dat Weyerman deze cyclus van Tesauro kende uit de tijd dat hij studeerde bij Petrus Santvoort, predikant in ’t Woudt, bij Delft. Bij hem deed Weyerman onder andere kennis van het Hebreeuws op. Dat hij in 1722 bij het nadenken over het woord ‘roos’ uitkwam op de Hebreeuwse naam Susanna en het gedicht van Tesauro over Susanna, maakt het nog plausibeler dat Weyerman bij Santvoort kennis heeft gemaakt met de gedichtencyclus van Tesauro. – Jac Fuchs

¶ De afbeelding toont de prent The Connoisseurs (1799) van Thomas Rowlandson. Een schilderij ‘Susanna en de Ouderlingen’ hangt linksboven aan de wand …


[1] Amsterdamsche Hermes, deel 1, nr. 31 (28 april 1722). 

[2] Amsterdamsche Hermes, deel 1, nr. 31 (28 april 1722), p. 245-248.

[3] Het komt voor in alle drie de Tesauro-uitgaven die in Voetnoot 161 genoemd worden: Emanuele Tesauro, Patriarchae sive Chritsi [sic!] Salvatoris Genealogia (Milaan 1652), p. 153-155; Emanuele Tesauro / Aloysius Juglaris, Elogia Patriarcharum & Christi Jesu Dei hominis (Mainz 1665), p. 104-106; Emanuele Tesauro, D. Emanuelis Thesauri comitis, et maiorum insignium equitis Inscriptiones (Rome 1667), p. 437-439.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.