Een muzikaal (tijdschrift)nummer
dinsdag 6 juli 2021 – De Amsterdamsche Hermes van 31 augustus 1723 is voor een groot deel aan muziek gewijd. Weyerman begint de aflevering met herinneringen aan de Rotterdamse violist Quikkelenberg. Volgens Weyerman was hij bekender om zijn beuzelpraat dan om zijn spel:
[…] een inlands Muziekant […] bekent onder de naam van Quik**, doch die eer den naam verdiende van Quakkelenberg, want zyn tong liep op geen anderen toon dan die van Quak, Quak, Quak […].[1]
Over Quikkelenberg is niet heel veel bekend: hij was in 1721 naar Engeland vertrokken, maar schijnt daar niet oud geworden te zijn.[2]
Van Quikkelenberg stapt Weyerman over op de muziek zelf. Hij geeft voorbeelden om aan te tonen dat muziek noodzakelijk en ook nuttig is: muziek heeft zelfs medische toepassingen! Het is niet verwonderlijk dat Weyerman voor dat betoog te rade is gegaan bij een conference die door Renaudot voor het Bureau d’Adresse is uitgegeven.[3] Jan Bruggeman vestigde in Voetnoot 105 de aandacht op de Conférence-uitgaven van Renaudot: inmiddels weten we dat Weyerman tientallen keren uit deze bron geput heeft.
In dit geval maakte Weyerman wel heel vrij gebruik van zo’n conference: hij heeft er links en rechts wat voorbeelden uit gelicht, maar niet het grotere verhaal overgenomen. De medische argumenten schrijft hij toe aan geneesheren die vaker in zijn periodieken figureren. En ook de overste L** kunnen we naar het rijk der fabelen verwijzen:
Den Overste L** zei, nog onlangs, tegen Hermes, dat hy, zeer naauwkeurig naar de voeten keek van zyn Soldaten, toen zy naar de linie der Franschen, by Schellenberg, marcheerden; en hy zwoer, (nu, dat deed de Overste om een voddery) dat hy aan de Cadans van hun voeten zien kon, wie dat braaf en wie een bloodaart, was.
In de conference wordt namelijk nagenoeg hetzelfde verhaal over de Spartanen verteld:
Aussi les Spartans y alloient-ils au son des flutes & en forme de danse afin qu’ils peussent discerner par le mouvement de leurs soldats les courageux d’avec les poltrons: les pieds de ceux-ci descouvrans leur timidité par leurs cadences.
Na dit ‘Pleidooi in faveur van de Muziek’ gaat Weyerman verder met ‘Het vermaakelyk Testament van den Muziekant Carvajal’. Deze Carvajal was een organist. Hij neemt zijn intrek bij de herbergier Jabeek, aan wie hij een beurs met goudstukken laat zien en vertelt dat hij waardevolle bladmuziek heeft. Carvajal laat zich goed verzorgen, maar overlijdt binnen een maand. Als Jabeek dan beslag wil leggen op de beurs en de bladmuziek, blijkt Carvajal slechts kopergeld en oude scheepslogboeken van zijn zwager bezeten te hebben …
Weyerman heeft zich flink uitgeleefd op de beschrijving van hoe Carvajal Jabeek vertelt dat hij niet bang is voor de dood, maar dat er na de dood weinig te genieten zal zijn, en dat hij dat daarom liever daarvoor doet. Hij heeft er een luchthartig gedicht van gemaakt:
[…]
O Vriend! Wanneer myn Geest verlaat deez’ aardsche post,
En dat hy door de Dood, voor goet, is afgelost,
Dan zal ik een Fiool, doch zonder snaaren, weezen;
Dan zal die Carvajal wiens stem was grof en fyn,
Een ingeslagen Trommel zyn.
[…]
Dan is ’t Muziek verbooden,
En wyn smaakt aan geen dooden.
Ik vermoed dat Weyerman zich hier, zoals zo vaak, door een andere auteur heeft laten inspireren, maar ik kan dat vermoeden nog niet hard maken.[4]
Die berijmde toespraak zal Carvajal niet tot Jabeek gericht hebben. Maar de geschiedenis die Weyerman over Carvajal vertelt, blijkt een grote kern van waarheid te bevatten. Ik hoop later in een andere bijdrage het verhaal van die organist te vertellen. – Jac Fuchs
¶ De illustratie aan het begin van deze Voetnoot stelt een niet-spelende violist van later datum voor: Giuseppe Puppo (1749-1827). De afbeelding is een Engelse spotprent uit 1781. De afsluitende illustratie is een spotprent op de Franse politicus/schrijver Jean-Pons-Guillaume Viennet (1777-1868). Hij bespeelt een ezel-orgel (anoniem, 1833).
[1] Amsterdamsche Hermes, deel 2, nr. 49 (31 augustus 1723), p. 389.
[2] Er is bij mijn weten sinds Elly Groenenboom over Quikkelenberg schreef, geen nieuws over hem meer boven tafel gekomen. Zie Elly Groenenboom-Draai, De Rotterdamse Woelreus. De Rotterdamsche Hermes (1720-’21) van Jacob Campo Weyerman: cultuurhistorische verkenningen in een achttiende-eeuwse periodiek (Amsterdam/Atlanta 1994), p. 248-249.
[3] Théophraste Renaudot, Troisiesme Centurie des questions traictees aux Conferences du Bureau d’adresse (Parijs 1639), p. 477-480, Conference CLXXVI (‘Si la musique fait plus de mal que de bien’).
[4] De gedachte ‘in de hemel is geen bier, daarom drinken we het hier’ is vaker geuit. ‘The drinking song’ in The bloody brother van Beaumont en Fletcher bevat weliswaar ook de gedachte ‘There is no drinking after death’, maar daar zit geen enkele muzikale beeldspraak in; dat mag dus nauwelijks een overeenkomst genoemd worden.