De fabel van de reiger, de vissen en de slak
woensdag 13 oktober 2021 – Weyerman vertelt in Den voorlooper van de kronyk der bankrotiers (1738) over een adellijke dame zonder geld of bezittingen, die al haar niet-adellijke minnaars afwijst omdat ze die te min vindt. Een van hen, ‘maatiglyk behebt met de rinkinkende quaal der dichtkunde’, schreef een fabel ‘tot een leerzaame Nieuw-Jaars-wensch’.[1]
Vervolgens komt Weyerman met de ‘Fabel van den Reyger, de Visschen, en de Slak.[2] Een reiger wilde graag een grote vis vangen om op te eten. Op een dag stond hij bij een broek,[3] toen er een halfvolwassen snoek voorbijkwam. De reiger ving de vis niet, want hij vond hem ‘te maager en te haairig’. Daarna zag hij een puitaal aan de kant van de sloot, maar ook deze pakte hij niet, want die vond hij weer te ‘grondig’. Ook voor de blauwe steenkarper die langs zwom, haalde de reiger zijn neus, of beter gezegd, zijn snavel op. Toen de avond viel, had de reiger nog steeds niets gevangen. Om zijn honger toch te stillen moest hij genoegen nemen met een landslak.
De fabel over de kieskeurige reiger is al heel oud, maar de precieze herkomst kennen we niet. In het laatmiddeleeuwse manuscript Opusculum fabularum komt de fabel al voor.
De fabel dankt zijn populariteit aan de bewerking door Jean de La Fontaine.[4] Bij hem lezen we dat er genoeg vissen in het water zwemmen, maar dat de reiger wacht omdat hij nog geen trek heeft en gewend is op bepaalde tijden te eten. Hij laat dus deze mooie kans voorbijgaan. Wanneer hij honger krijgt, vindt hij de zeelt en de grondel te min en hij vangt ze niet. Ten slotte moet ook hij zich behelpen met een huisjesslak.[5]
De fabel bij La Fontaine eindigt met:
[…] ce n’est pas aux Hérons
Que je parle; écoutez, humains, un autre conte;
Vous verrez que chez vous j’ay puisé ces leçons.
In de vertaling van de negentiende-eeuwse dichter Jan Jacob Lodewijk ten Kate luiden deze regels:[6]
’k Spreek tot reigers niet alleen,
Maar tot eedler stervelingen.
Menschen, hoort! En doet uw nut:
’k Heb bij ù mijn stof geput.
Direct hierop volgt bij La Fontaine als uitleg bij de fabel het verhaal over een meisje dat veel te kieskeurig is bij het bepalen van een geschikte huwelijkskandidaat.[7] Op elke jongeman die haar een aanzoek doet, heeft ze wel kritiek. Uiteindelijk moet ze na het verstrijken van de tijd genoegen nemen met een ‘malotru’, een lomperd.
In 1702 verscheen postuum het toneelstuk Ésope à la cour, een ‘comédie héroïque’ van Edmé Boursault (1638-1701). Hierin houdt Esopus de fabel van de reiger voor als een les aan prinses Arsinoé, die veel te lang treuzelt bij het maken van een keuze uit enkele huwelijkskandidaten. Ook Weyerman past de strekking van de fabel toe bij het kiezen van een geschikte huwelijkskandidaat. Na de fabel schrijft hij:
Die berymde Fabel verrichte de verwachte uitwerking op dat hooghartig Vrouwelyn, welke feex, dewyl zy zo adelyk was dat de Patryzen in haar voorschoot nestelden, voortyds de jonge Borgerheeren van de hand wees, als zoo veele melaetsche aanzoekers.[8]
Mogen we hieruit concluderen dat de vrouw toch getrouwd is? Weyerman vertelt ons echter niet met wie. Misschien hadden we dat wel kunnen lezen in De kronyk der bankrotiers, maar dat werk is nooit verschenen. – Jan Bruggeman
[1] Jacob Campo Weyerman, Den voorlooper van de kronyk der bankrotiers (Rotterdam 1738). Ik gebruikte de editie die opgenomen is in: Karel Bostoen en André Hanou, Geconfineert voor altoos (Leiden 1997), p. 91-105. Op deze website schreven Jac Fuchs en ik al eerder over fabels in het werk van Weyerman. Zie Voetnoot 145, Voetnoot 148, Voetnoot 174, Voetnoot 211, Voetnoot 216 en Voetnoot 223.
[2] Bostoen en Hanou, Geconfineert voor altoos, p. 95-96.
[3] Een broek is een langs een rivier of beek gelegen laag stuk land dat regelmatig overstroomt en vaak langere tijd onder water staat.
[4] Jean de La Fontaine, Fables choisies. Mises en vers, deel 3 (Parijs 1678), p. 24-27.
[5] Laurentius Abstenius imiteerde het thema in zijn fabel ‘De vogelaar en de vink’, te vinden in Fables of Aesop and other eminent mythologists van Roger L’Estrange (p. 253-254), een werk dat Weyerman ook gebruikte voor zijn fabels. Hier is het een vogelvanger die niet tevreden is met de vogels die hij kan vangen, want hij wil in één keer een grote vangst doen. Uiteindelijk moet hij genoegen nemen met slechts één vinkje.
[6] J.J.L. ten Kate, De fabelen van La Fontaine (Amsterdam z.j., 2e dr.), p. 409.
[7] La Fontaine, Fables choisies, p. 27-30. Fabel IV heeft ook als titel ‘Le Héron. La Fille’.
[8] Bostoen en Hanou, Geconfineert voor altoos, p. 96.