Voetnoot 234

Harpocrates, god van de zwijgzaamheid

dinsdag 19 oktober 2021 – In twee voorgaande voetnoten kwam aan de orde wat Weyerman zoal over de Stilzwygendheyt schreef. Ook in de Amsterdamsche Hermes van 25 augustus 1722 laat Weyerman dat woord vallen. 

Aanleiding is een krantenbericht over een Engelse vrouw die haar twijfels over de wettigheid van het koningschap van George I en dat van Willem III niet voor zich had kunnen houden. Ze was, met andere woorden, openlijk Jacobiet, en dat was een aanslag op de rechtsorde. Een vogelkooi was voor zo’n klapster volgens Weyerman een passende behuizing:[1]

Londen. De heer Cowper, vreederegter, heeft Leonora Griffis in een papegaais-kooi van een gevangenis geplaatst, omdat ze, onder het smullen van een wynzopje, klapte, dat Koning George geen Koning, en Willem de derde nooit Koning geweest was. 

Weyerman kan dat bericht gelezen hebben in de Amsterdamse Courant van 6 augustus 1722:

Londen den 31 July. De heer Cowper Schildknaep en Vreederegter heeft zekere Eleonora Griffis over verraderlyke praktyken gevangen doen zetten, na dat haar eyge man by eede verklaert hadde, dat zy hadde gezegt, dat de Koning George geen Koning was, en dat William ook nooit Koning geweest was.

Bij zo’n krantenbericht vraag ik me wel af of haar echtgenoot misschien een creatieve manier bedacht had om van zijn vrouw af te komen: als je je vrouw aangeeft, in plaats van haar in bescherming te nemen, dan moet het met je huwelijk al niet goed gezeten hebben, lijkt mij.

Hoe dan ook, de loslippigheid van deze vrouw bracht Weyerman ertoe om aan de Stilzwygendheyt te denken. Ditmaal is niet alleen de spelling van het woord anders, maar ook zijn invalshoek. Hij komt met een verhandeling over goden uit de oudheid die symbool staan voor het zwijgen: Harpocrates en Tacita.[2]

Harpocrates, zo kunnen we in het woordenboek van Moréri lezen, is een Egyptische godheid. Hij wordt afgebeeld als een jongeman die in zijn ene hand een hoorn des overvloeds heeft en de wijsvinger van zijn andere hand voor zijn mond houdt.

De graveur Jan Harmensz Muller vervaardigde in 1593 al een afbeelding van Harpocrates. In 1676 verscheen een studie over Harpocrates van de hand van de Deventer geleerde Gisbert Cuper (1644-1716). Cuper liet zich zelfs portretteren met een Harpocrates-beeld op de achtergrond. Ook begin achttiende eeuw genoot Harpocrates nog enige bekendheid.

Weyerman, die Egyptische wortels van Harpocrates niet vermeldt, baseerde zijn verhandeling over Harpocrates en Tacita op een tekst van een paar bladzijden uit de Mélanges d’histoire et de la litterature van De Vigneul-Marville.[3] Hij vulde die tekst aan met een alinea over de opwaardering tot godinnen van de nimfen Egeria en Tacita door Numa Pompilius.[4] Die kennis kon Weyerman uit meerdere publicaties halen, maar mijn overtuiging is dat hij hier het lemma ‘Tacite’ uit het Supplement op het woordenboek van Moréri (1716) parafraseerde.

In Voetnoot 230 liet ik zien dat Weyerman voor de laatste afleveringen van Den Rotterdamsche Hermes meermalen een beroep deed op de Mélanges van De Vigneul-Marville. Met de Amsterdamsche Hermes is iets vergelijkbaars  aan de hand. In Voetnoot 168 was al te lezen dat Weyerman voor aflevering 47 zijn kritiek op Hobbes uit de Mélanges haalde.

Diezelfde aflevering 47 heeft ook een Italiaans motto, een vrij ongebruikelijke keuze: van de 587 motto’s die Weyerman aan het begin van zijn periodieken plaatste, zijn verreweg de meeste (535) Latijns, en maar vijf Italiaans.[5] Vermoedelijk haalde Weyerman dit motto ook uit de Mélanges.[6] 

Het verhaal over Kardinaal de Richelieu en Mejuffrouw La Fajette, op de pagina’s die aflevering 48 openen, is eveneens in de Mélanges te vinden.[7]  En ook aflevering 49 is voor een niet onaanzienlijk deel gebaseerd op de Mélanges: zes pagina’s over het Niet zijn een bewerking van wat De Vigneul-Marville daarover te vertellen had.[8] Overigens kwam De Vigneul-Marville er rond voor uit dat zijn ‘L’Éloge de l’illustre rien’ een vertaling was van een tekst van Angelo Gabrieli, een Venetiaans edelman.[9]

Ik vind het curieus dat Weyerman in zijn eerste twee jaren als weekbladschrijver, wanneer de jaargang er bijna op zit, zo’n uitgebreid beroep doet op de Mélanges. Kennelijk vond hij het werk heel bruikbaar. Maar zou het ook een aanwijzing kunnen zijn dat na een jaar de vermoeidheid toesloeg en dat het hem moeite kostte om de laatste nummers van die jaargangen te vullen. Wie weet?

Mogelijk is de verklaring prozaïscher. Jan Bruggeman vertelde me ooit dat Weyerman wel eens vier tijdschriftafleveringen tegelijk bij zijn drukker inleverde. Als hij ook in het begin van de jaren twintig niet wekelijks één aflevering schreef, maar schrijfsessies had waarin hij meerdere nummers neerpende, dan ligt het voor de hand dat hij voor opeenvolgende afleveringen bronnen inzette die hij al op zijn schrijftafel had liggen. Zou daar aan de hand van de geciteerde krantenberichten meer over te zeggen zijn? Er valt nog veel te onderzoeken aan de werkwijzen van Weyerman. – Jac Fuchs

¶ De eerste afbeelding toont een in 1733 door Johann Lorenz Natter (1705-1763) vervaardigde medaille. 


[1] Amsterdamsche Hermes, jrg 1, nr. 48 (25 augustus 1722), p. 381.

[2] Amsterdamsche Hermes, jrg 1, nr. 48 (25 augustus 1722), p. 381-382.

[3] Bonaventure de Vigneul-Marville, Mélanges d’histoire et de la litterature, deel 3 (Parijs 1701), p. 172-175.

[4] Amsterdamsche Hermes, jrg 1, nr. 48 (25 augustus 1722), p. 382.

[5] Amsterdamsche Hermes, jrg 1, nr. 47 (18 augustus 1722), p. 369.

[6] De Vigneul-Marville, Mélanges d’histoire et de la litterature, deel 2 (Parijs 1700), p. 34.

[7] Amsterdamsche Hermes, jrg 1, nr. 48 (25 augustus 1722), p. 377-381; De Vigneul-Marville, Mélanges, deel 2, p. 83-92. De hofdame Louise Angélique Motier de la Fayette (1618-1665) trok zich inderdaad in 1637 in een klooster terug en had meermalen te maken met machinaties van kardinaal Richelieu.

[8] Amsterdamsche Hermes, jrg 1, nr. 49 (1 september 1722), p. 385-390; De Vigneul-Marville, Mélanges, deel 3, p. 206-219.

[9] Over Angelo Gabrieli heb ik niets substantieels kunnen vinden en ook ben ik er niet achter gekomen welk werk van hem die Lof van het Niet bevat.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Eén reactie op Voetnoot 234

  1. Janny Roos schreef:

    Kleine toevoeging:
    Voor de oude Egyptenaren was Harpocrates niet de god van de stilzwijgendheid. Zijn naam luidt oorspronkelijk Hor-pa-chered, wat letterlijk Horus-het-kind betekent. Harpocrates is de vergriekste vorm daarvan.
    Harpocrates was het kind van Isis en Osiris. Dit staat ook in de studie van Gisbert Cuper (p. 6). Deze kindgod wordt in de regel afgebeeld met een vinger bij de mond, een symbool van de kindertijd.
    Bij zijn naam in hiërogliefen staat aan het eind de hiëroglief voor kind. Ook hier houdt het kind zijn vinger bij de mond. (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Harpocrates)
    In de hellenistische tijd is de houding niet goed geïnterpreteerd en maakte men van hem de god van de stilzwijgendheid.

    Janny Roos

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.