Voetnoot 241

De aanlegsteiger van Meer en Hoef

donderdag 16 december 2021 – Bij Jacob Campo Weyerman konden herinneringen behoorlijk vertekend raken: vaak schoof er bij hem een negatief filter voor. Zo beleefde hij met Adriana de Visser, zijn ‘Ifis’, in 1722 mooie maanden op het buiten Rotsoord. Maar jaren later had hij noch voor Adriana, noch voor Rotsoord nog een goed woord over.

In 1727 bewoonde hij enige tijd Meer en Hoef, in Abcoude. Over dat buiten schreef hij in 1729, als ‘Meer en Nest’, vernietigend:[1]

Niets tierde ooit in deze schuur; […] geen eygenaar van dit gesticht stierf ooit op zyn bed; […] Al het geboomt verzengde of door een vlam, of door een verborge straf; de verkens wierden gortig, het gehoornt vee stak de moort aan de longziekte, de schapen stierven aan de waterzucht; 

Een jaar eerder had hij de uitstraling van ‘Meer en Nest’ nog rampzaliger afgeschilderd:[2]

Aangaande die gevloekte plaats zeg ik noch, dat gelyk als een orlogie den substituyt wegwyzer is des tyds, zo is Meer en Nest de stalkaars des ongeluks, en die macht strekt zich zo ver uyt, dat zelfs de reyzigers vlak voor deszelfs steyger uyt de voorby vaarende trekschuyten in ’t water springen, en zich verzuypen.

Maar juist over die steiger en de passerende reizigers had hij in 1727, toen hij er woonde, prettiger gevoelens. Weyermans alter ego ‘de Echo’ zat er aan het begin van de aflevering van 7 juli 1727 van Den Echo des Weerelds, en ontmoette er een bezoeker.[3] En aan het begin van de aflevering van 25 augustus 1727 zat hij er weer.[4] Die keer ontving hij een gezelschap dat per rijtuig arriveerde zonder enige aanvechting om zich te verdrinken. Integendeel: de vijf dames en heren waren op een punt in hun leven aangekomen waarop zij het raadzaam vonden Weyerman te raadplegen. Elk schetste zijn/haar eigen karakter en een twijfel die hij/zij op dat moment in het leven had, en ‘de Echo’ gaf na elke presentatie een analyse, ‘Het Orakel des Echos’.

De eerste bezoeker is ‘een welgemaakt heer’ die een vriendschap met een jonge weduwe is aangegaan. Ze staat hem alles toe; alleen mag hij haar nooit ten huwelijk vragen. Daarbij lijkt het er overigens wel erg op dat ‘huwelijk’ staat voor voorechtelijke gemeenschap, en juist niet voor de burgerlijke of kerkelijke verbintenis.

De tweede, ‘een schoone jonge Juffer tusschen de dertien a veertien Lentemaanden’, is haar maagdom kwijtgeraakt. De derde, ‘een zeedig Heerschap’, is beneden zijn stand getrouwd. Desondanks is zijn vrouw hem niet dankbaar voor haar sociale stijging en krijgt juist meer en meer kapsones.

De vierde bezoeker, ‘een taamelyk bejaart Juffertje’, lijkt heel godvruchtig, maar bedriegt haar man met ‘een uytgestreeken [doopsgezinde] Broeder a twee of meer’. De laatste bezoeker, ‘een windrig Kaerel, een Man van Metaal’, kan geen zin meer uitspreken zonder er flink bij te vloeken.

Die vijf verhalen zijn samen met de vijf orakel-uitspraken voldoende om de aflevering van acht pagina’s te vullen.

Heeft Weyerman werkelijk op de steiger van Meer en Hoef gezeten? Ik vermoed van wel. Kwamen deze vijf reizigers hem daar tegen? In zekere zin wel, maar niet in levenden lijve. De eerste drie kan Weyerman ontmoet hebben bij het lezen in de werken van Thomas Brown.

Jan Bruggeman liet in Voetnoot 68 zien, dat Weyerman vijf brieven van Aristaenetus in Den Echo des Weerelds plaatste, maar dat hij daarbij vrijwel zeker gebruik maakte van de vertaling van die brieven door Thomas Brown. Hij vertaalde ze dus niet zelf rechtstreeks uit het Grieks. Ditmaal, anderhalve maand later, gebruikte Weyerman de stof uit drie andere brieven van Aristaenetus die ook bij Brown te vinden zijn, maar hij liet de briefvorm varen en maakte er ‘echte mensen’ van die zelf hun verhaal vertellen. De brief over de welgemaakte Heer vinden we bij Brown met alleen de aanduiding ‘About a Lady that contested to grant her Lover every thing but the last Favour’.[5] Weyerman is hier weer creatief te werk gegaan. Hij heeft bijvoorbeeld zelf een verwijzing naar Rembrandt toegevoegd en ook zijn afkeer van Duitsers weer op papier gezet:

Het Huuwelyk slacht een ruuwe schildery van Rembrant van Ryn, en ziet ‘er vry wel uyt op een zekere tusschenwydte, maar van naby beschouwt komt ons alles zo ruuw en bemorst te vooren, als de welleevendheyt van een ongepolyste gras groene Hamburger Mof.

Bij Brown was dat:

Matrimony, like some sort of grotesque Painting, looks well enough when you view it at a distance; but when you come up close to it, the Coursness of the Daubing is enough to turn ones Stomach.

Weyerman haalde de ‘jonge Juffer’ uit de brief van Hermocrates aan Euphorion, terwijl het ‘zeedig Heerschap’ rechtstreeks uit de brief van Eubulides aan Sostratus is gestapt.[6] 

Voor de vierde en vijfde reiziger moest Weyerman op zijn steiger niet de werken van Thomas Brown lezen, maar die van Ned Ward. In 1707/1708 schreef deze zes afleveringen van The London Terrae-filius.[7] Die bevatten elk een reeks karakterschetsen, gevolgd door enkele pagina’s met nep-advertenties.

In Voetnoot 131 wees ik al op overeenkomsten tussen een karakterschets bij Weyerman en de Terrae-filius, en in 2019 waren ontleningen aan de nep-advertenties goed voor een handvol voetnoten. Nu duiken er dus weer twee karakters uit de Terrae-filius op: het ’taamelyk bejaart Juffertje’ is bij Ward neutraler ‘a Demure Lady [..], a true down-look’d Daughter of the Low-Church’, al heet zij in een inhoudsopgave ‘A Female Hypocrite’. Bij Weyerman lijkt ze dus iets ouder geworden te zijn. De ‘windrige Kaerel’ is een tweelingbroer van ‘a Blustering Man of Mettle’.[8]

Weyermans werk bevat meerdere ‘achteroverhellende’ vrouwen, en het ‘bejaart Juffertje’ is er daar een van:

Doch hoe stiptelyk dat ik ook langs ’s Heeren straaten gly, en hoe spaarzaamlyk dat ik myne blikken opslaa, echter heb ik een verwrikking in myn gang die my dagelyks doet achterover tuymelen, in spyt van Menno Simons gemangelde Wetten.

Pas sinds kort weet ik dat dit ongemak ook Engelse vrouwen kwelde:

yet, tho’ she treads so Precisely, and looks so Parsimoniously, she has a hitch in her Gate that makes her often stumble backwards, in spite of the Law and the Prophets.

Het ‘Juffertje’ en de ‘Kaerel’ zullen vermoedelijk niet de laatste karakters uit de Terrae-filius blijken die de Noordzee overgestoken zijn.

Weyerman heeft, zoals gezegd, aan de vorm van deze karakters gesleuteld. In het Engels worden ze alle vijf door een ander geobserveerd en beschreven, maar Weyerman laat ze juist zelf hun verhaal vertellen. Maar de vorm bij Weyerman is, zo lijkt het, toch ook wel door Ned Ward beïnvloed. In de Terrae-filius zijn de karakterschetsen in een keurslijf gestoken. Ward stelt elk karakter voor met een introductie als ‘kijk eens wat daar loopt, een …’. Daarna geeft hij de schets, die hij afsluit met een moraliserend vierregelig vers. Ook Weyerman geeft een introductie, waarna het karakter zichzelf voorstelt. Daarna volgt ‘Het Orakel des Echos’. Vier van de vijf orakeluitspraken sluiten net als bij Ward af met versregels, maar Weyerman is er wel minder star in: het aantal regels is respectievelijk acht, zes, twee en vier. De eerste reiziger moet het zonder gedicht doen, maar die heeft dan wel weer een vierregelig vers als onderdeel van zijn karakterschets meegekregen.

De eerste vijf afleveringen van de Terrae-filius lijken online alleen in ECCO te vinden te zijn, de zesde is in het geheel niet gedigitaliseerd. De twee karakterschetsen van Ned Ward die Weyerman volgens mij overgenomen heeft, heb ik daarom opgenomen als bijlage ‘Twee karakters van Ned Ward‘. – Jac Fuchs  

¶ De afgebeelde steiger is die bij het buiten Ruyteveldt. Uit: Abraham Rademaker, Hollands Arcadia, of de vermaarde rivier den Amstel (Amsterdam 1730).


[1] Den Vrolyke Tuchtheer, nr. 1 (4 juli 1729), p. 1. Zie ook Voetnoot 123.

[2] De Doorzigtige Heremyt, nr. 4 (18 oktober 1728), p. 29-30. 

[3] Den Echo des Weerelds, jrg. 2, nr. 38 (7 juli 1727), p. 297.

[4] Den Echo des Weerelds, jrg. 2, nr. 45 (25 augustus 1727), p. 353.

[5] Thomas Brown, The works of Mr. Thomas Brown, in prose and verse; serious, moral and comical, deel 1 (Londen 1707), ‘Aristaenetus’s Letters’, p. 24-26. De brieven waren ook al afgedrukt in: Thomas Brown, Select epistles or letters out of M. Tullius Cicero; and the best Roman, Greek, and French authors both ancien tand modern (Londen 1702).

[6] Thomas Brown, The works (Londen 1707), sectie ‘Aristaenetus’s Letters’, p. 31-34 resp. p. 34-36.

[7] Ned Ward, The London Terrae-filius: or, the satyrical reformer. Being drolling reflections on the vices and vanities of both sexes (Londen 1707/1708). De eerste vier afleveringen dragen 1707 als datum, de laatste twee 1708. Van het eerste nummer bestaan twee varianten, een van 16 en een van 31 pagina’s, die wat inhoud betreft nagenoeg identiek zijn. Bij beide versies van het eerste nummer is ‘Terrae-filius’ op de titelpagina nog als ‘Terraefilius’ geschreven.

[8] Ned Ward, The London Terrae-filius, nr. 1, p. 10-11 (in de aflevering met 31 pagina’s, p. 6 in die met 16) resp. nr. 4, p. 28-33. Weyerman heeft alleen p. 28-31 en vier versregels van p. 33 gebruikt.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.