Egypte in het werk van Weyerman

Het uitbroeden van kuikens in Caïro (6)

dinsdag 7 juni 2022 – In 1737 verschijnt Weyermans Piet fopt Jan en Jan fopt Piet. Hierin steekt hij de draak met de vele uit bijgeloof voortkomende wonderen door die te vergelijken met het grote aantal kuikens dat in Caïro in ovens wordt uitgebroed. De zoektocht naar mogelijke bronnen levert ook in de achttiende eeuw interessant materiaal op, waaronder tekeningen van de broedovens.

Claude Sicard – In de achttiende eeuw komt de Franse priester Claude Sicard (1675-1726) over de Egyptische broedovens als eerste aan het woord. Hij reist in 1706 naar de Levant, verblijft enige tijd in Tripoli en Syrië, waar hij Arabisch leert, en komt in 1713 in Egypte aan. Tot aan zijn dood in 1726 werkt hij als hoofd van de Jezuïtische Missie in Caïro.

Vanuit deze stad schrijft Sicard op 1 mei 1716 een zeer uitgebreide brief over de activiteiten van de Jezuïtische Missie aan ‘Son Altesse Sérénissime Le Comte de Toulouse’. De brief aan de graaf wordt in 1847 gepubliceerd in de Description de l’Egypte, waarin het relaas 152 pagina’s in beslag neemt. Sicard vertelt hierin over zijn pogingen om Kopten op het platteland te bekeren tot de Rooms-Katholieke kerk. Op enig moment bezoekt hij in de Nijldelta de plaats Mansoura. In deze Delta wonen veel Kopten, ‘qui sont sans instruction et sans église’. De Fransman brengt er vijf dagen door, neemt bij de inwoners de biecht af en onderwijst hen over het sacrament der boetedoening. In Mansoura ziet hij de ovens voor het uitbroeden van kuikens voor de eerste keer. Hij beschrijft hoe ze eruit zien en hoe ze werken.[1]

In een reactie op een verhandeling van de Franse Académie des Sciences geeft Sicard nog meer informatie over Egypte. In de paragraaf ‘Remarques sur les fours à poulets’ vertelt hij dat het broedproces in de ovens een handelsgeheim is de bewoners van het dorp Berme, eveneens in de Delta gelegen. Het geheim wordt van generatie op generatie overgeleverd.

Jaarlijks kopen drie- tot vierhonderd inwoners van dit dorp een vergunning bij de ‘Agha’ (= leider) van het dorp, waarna zij naar alle delen van Egypte trekken om ovens te bouwen en deze te bedienen. Een plaatselijk ondernemer betaalt hun salaris. Dit vindt in de winter en het voorjaar plaats, omdat de hitte van de andere seizoenen de milde temperatuur in de ovens kan verstoren. In heel Egypte krijgen lokale dorpelingen een regionale oven toegewezen. De lokale autoriteiten verplichten hen om aan de lieden uit Berme hun eieren te verkopen. De dorpelingen krijgen de garantie dat zij een aantal kuikens terugkrijgen dat gebaseerd is op een slagingspercentage van twee derde aan uitgebroede kuikens.

Tot slot vermeldt Sicard dat hij aan de ‘directeurs’ van de broedovens heeft gevraagd of hun methode ook in Frankrijk zou kunnen slagen. Zij geven te kennen hier niet aan te twijfelen en bieden zelfs aan om ovens in Frankrijk te bouwen. Ze willen de werkzaamheden zodanig begeleiden, dat het verschil in klimaat geen obstakel voor het succes van de onderneming is.[2]

Paul Lucas – De belangstelling voor vreemde en verre oorden is in deze tijd zo groot dat zelfs koning Lodewijk XIV iemand naar de Oriënt stuurt: Paul Lucas (1664-1737), Frans koopman en verzamelaar van oudheden. Lucas vertrekt in 1714 naar Egypte. In het dorp Malaheu, in de Delta, ziet hij veel ovens waarin kuikens worden uitgebroed. Lucas geeft hiervan een beschrijving en voegt een illustratie van de ovens toe. Dit laatste is eigenlijk onnodig omdat de ovens ‘nu’ – dat wil zeggen wanneer het reisverslag van Lucas verschijnt – ook in Frankrijk bekend zijn. Monsieur de Maréchal d’Estrées heeft namelijk enige modellen van hem gekregen, die hij aan iedereen die dat wilde, heeft laten zien.[3] Het gaat hier waarschijnlijk om de Franse admiraal en maarschalk Victor Marie d’Estrées (1660-1737). Hij kreeg in 1707 een zetel in de Académie des Sciences.[4]

Claude-Etienne Savary – Net als Sicard ziet de Franse oriëntalist Claude-Etienne Savary (1750-1788) de broedovens van Mansoura. In zijn Lettres sur l’Égypte is hij sceptisch over het alleenrecht dat de inwoners van Berme hierop menen te hebben. Hij heeft dit feit namelijk niet kunnen verifiëren. Wel heeft een Frans cuisinier hem in Caïro over de kwaliteit van de kunstmatig uitgebroede kuikens verzekerd, dat hij jaarlijks zijn kuikens uit dit gebied betrekt en dat die opgegroeid zijn tot ‘excellentes poulardes’.[5] In de publicatie van Savary duikt de naam Sicard overigens zestien keer op: een teken dat deze priester ruim vijftig jaar na zijn overlijden nog steeds grote bekendheid geniet. 

Richard Pococke  Ook vanuit Engeland is er in de achttiende eeuw belangstelling voor de Oriënt en Egypte. Eind 1737 vaart de in Engeland geboren geestelijke en schrijver van reisverhalen Richard Pococke (1704-1765) vanaf Alexandrië de Nijl op naar het zuidelijke Aswan. Onderweg verblijft hij steeds een paar dagen op een interessante locatie, waar hij tekeningen van diverse oud-Egyptische monumenten vervaardigt. Die worden in 1743 gepubliceerd in zijn reisverslag A description of the East and some countries.

In dit werk maakt hij tevens melding van de broedovens. Pococke heeft gehoord, zo meldt hij, dat de inwoners van slechts één dorp ervaren zijn in de kunst van het uitbroeden van kuikens in ovens. De naam van het dorp lezen we nergens, maar hij vermeldt wel dat zulke ovens in bijna elke stad voorkomen. Ter illustratie voegt hij een plattegrond van zo’n broedoven toe met een toelichting op de verschillende onderdelen.[6]

Fredrik Hasselquist – Heel andere informatie over de broedovens geeft de Zweed Fredrik Hasselquist (1722-1752). Hij studeert aan de universiteit van Uppsala bij Carl Linnaeus en ontpopt zich tot een van diens ‘apostelen’. Nadat Linnaeus hem vraagt naar de Levant te gaan om informatie te verzamelen over de natuurlijke historie aldaar, gaat Hasselquist in 1749 op reis naar Klein-Azië, Egypte, Cyprus en Palestina. Als gevolg van zijn zwakke gezondheid overlijdt hij in 1752 in de buurt van Smyrna, op weg naar huis.

De consul-generaal van Zweden bericht de beroemde geleerde over de dood van Hasselquist en laat tevens weten dat deze een aanzienlijke schuld van driehonderdvijftig pond sterling heeft opgebouwd. Schuldeisers hebben beslag gelegd op diens hele nalatenschap, inclusief alle verzamelde voorwerpen en handschriften. Er zal pas tot restitutie worden overgegaan als de schuld is afbetaald. Wanneer de eerste lijfarts van koningin Louisa Ulrika van Zweden dit te horen krijgt, legt hij de situatie aan haar voor. Zij betaalt de schuld uit eigen zak. In 1753 arriveren de bezittingen van Hasselquist in haar paleis te Drottningholm, bij Stockholm.[7]

Vijf jaar na Hasselquists dood geeft Linnaeus diens aantekeningen uit in het Zweeds. Vertalingen in het Duits, Engels en Frans volgen. In 1771 verschijnt de Nederlandse vertaling Dr. Fred. Hasselquist’s Reize naar Palestina, of het H. Land. Op de titelpagina staat vermeld: ‘Op hoog bevel van de koninginne van Zweeden Louisa Ulrika’. Aan het eind van het boek worden de brieven opgenomen die Hasselquist tijdens zijn reis aan Linnaeus heeft geschreven. In de negende brief, geschreven in Caïro en gedateerd 18 februari 1751, wijdt hij bijna twee pagina’s aan het uitbroeden van kuikens in ovens. Hasselquist is verrukt over dit proces dat ‘de Egyptenaars van den Krokodil en den Struisvogel geleerd hebben’:[8]

Dit zoude toch by ons met veel voordeels geschieden kunnen, en teffens in groote Steden een overvloed van zulke aangename spyze, als de Soupe van Hoenderen is, te wege brengen.[9]

Over de kwaliteit van de kunstmatig uitgebroede kuikens is hij niet helemaal tevreden: 

Deze Kinderen der kunst echter kunnen op geenerlei wyze met die genen gelyk gesteld worden, welken op de natuurlyke wyze worden voortgebragt.[10]

Hij vindt de kippen die in een oven zijn uitgebroed, droger en minder sappig dan op natuurlijk wijze uitgebroede kippen. Ze zijn ook minder lekker. Dit laatste is deels te verklaren door het voedsel dat afwijkt van wat kippen in Europa krijgen, want de Egyptische kippen krijgen bonen en de Europese kippen gerst of andere granen: 

Maar met dit alles zyn de Egyptische Hoenders zeer goed, ja veel beter, dan ik my hadt durven verbeelden, uit hoofde van de nadeelige berichten my deswegens in Europa medegedeeld; en ’t gene hen nog aanpryst, is de matige prys, voor welken zy kunnen gekocht worden. Behalven ’t gene ik wegens het opbrengen van die Kuikens hebbe aangemerkt, is my deswegens nog eene Beschryvinge toegezonden uit Achmia, eene kleine Stad in Opper-Egypte, welke Beschrijving de volledigste is, die ’er nog van bekend is, en welke ik de eere zal hebben, Uwel-Ed. ten zynen tyde mede te deelen.[11]

Hasselquist noemt hier dus een nieuwe plaats waar zich broedovens bevinden: Achmia, in Boven-Egypte. Waarschijnlijk is hiermee de stad Achmim bedoeld, zo’n 500 km ten zuiden van Caïro.

René-Antoine Ferchault de Réaumur – Halverwege de achttiende eeuw maakt de Franse natuuronderzoeker René-Antoine Ferchault de Réaumur (1683-1757) de eerste correcte beschrijving van een broedoven. Zijn boek Art de faire éclorre et d’élever en toute saison des oiseaux domestiques de toutes espèces verschijnt in 1749; in 1750 volgt de Engelse vertaling.[12] Voor dit werk van Réaumur, een van de topwetenschappers van zijn tijd, was grote belangstelling. Hij reist naar Egypte en bezoekt een aantal bedrijven waar hij de kippenboeren aan het werk ziet. Dat hij de Egyptische broedovens in hoge mate bewondert, blijkt wel uit zijn opmerkelijke uitspraak: 

Ces fours dont l’Égypte doit plus se glorifier que de ses pyramides, ne sont pas des bâtimens qui aient de quoi frapper les yeux par leur élévation (‘These ovens, which Egypt ought to be prouder of than of her pyramids, are not buildings that strike the eye by their loftiness’).[13]

Terug in Frankrijk bouwt Réaumur een broedoven naar Egyptisch model en probeert hierin kuikens uit te broeden, maar door het koelere klimaat van Europa is zijn experiment niet succesvol. Na zijn dood wordt de broedmachine verder ontwikkeld door onder anderen Abbé Copineau. In 1780 verschijnt diens publicatie Ornithotrophie artificielle ou art de faire éclore et d’élever la volaille par le moyen d’une chaleur artificièle. Copineau evalueert de broedmachine van Réaumur en hij toont aan dat deze op een paar essentiële punten in gebreke blijft: het blijkt niet mogelijk de temperatuur en ventilatie snel en goed te reguleren en de warmte gelijkmatig te verdelen.[14]

Tot slot – In deze aflevering over achttiende-eeuwse bronnen over broedovens zijn nieuwe feiten boven tafel gekomen, waaronder het experiment in Frankrijk. Het blijkt niet mee te vallen om de Egyptische broedovens daar goed te laten werken. In Egypte verblijven de bedieners van de broedovens dag en nacht tussen de eieren, omdat die driemaal daags gekeerd moeten worden. Zij merken aan de atmosfeer in de galerij of de temperatuur juist is en of er geventileerd moet worden. Daar hebben zij geen thermostaat voor nodig. Zij kunnen vertrouwen op de ervaring die hun voorgangers door de eeuwen heen hebben opgedaan bij het kunstmatig uitbroeden van kuikens.

Voor zover mij bekend, komen de genoemde reizigers en schrijvers niet voor in het werk van Weyerman, maar de achttiende eeuw is hiermee nog niet afgesloten. In de volgende aflevering maken we een uitstapje naar China. Misschien dat we daar nog een mogelijke bron van Weyerman tegenkomen. – Janny Roos

Afbeeldingen
(1) Detail van een geografische kaart van Egypte door de Duitse cartograaf, uitgever en graveur Johann Baptist Homann (1664-1724) naar de reisbeschrijving van Paul Lucas. Hierop zijn de broedovens te zien. De volledige kaart is te vinden op de website Rare Maps
(2) Plattegrond van de broedovens door Richard Pococke, in: A description of the East, and some other countries, dl. 1 (Londen 1743), p. 246 (pl. LXXI).
(3) Memoir IV. Tekening van een broedoven, in: Reaumur, The art of hatching, p. 93.


[1] Claude Sicard, Description de l’Egypte (Lyon/Parijs 1845), p. 58-60.

[2] Louis Aimé-Martin, Lettres édifiantes et curieuses concernant l’Asie, l’Afrique et l’Amérique, avec quelques relations nouvelles des missions, et des notes géographiques et historiques , dl. 1 (Parijs 1838), p. 553-555.

[3] Voyage du sieur Paul Lucas, fait en 1714, etc. par ordre de Louis XIV, dl. 2 (Parijs 1724), p. 6-10. Het dorp Malaheu is mogelijk de huidige stad El Mahalla El-Kusra, in de noordelijke provincie Gharbia.

[4] Over hem, zie Wikipedia, lemma Victor-Marie d’Estrées.

[5] Jacques Savary, Lettres sur l’Égypte (Parijs 1785), p. 267-269.

[6] Richard Pococke, A description of the East, and some other countries, dl. 1 (Londen 1743), p. 260; Richard Pococke, Beschryving van het Oosten, en van eenige andere landen, dl. 1 (Utrecht/Rotterdam/Amsterdam 1778), p. 440 en 246 (pl. LXXI).

[7] Carolus Linnaeus, Dr. Fred. Hasselquist’s Reize naar Palestina, of het H. Land (Amsterdam 1771), p. XXXII-XXXIII.

[8] Carolus Linnaeus, Dr. Fred. Hasselquist’s reize naar Palestina, of het H. Land (Amsterdam 1771), p. 291.

[9] Linnaeus, Dr. Fred. Hasselquist’s reize, p. 291.

[10] Linnaeus, Dr. Fred. Hasselquist’s reize, p. 292.

[11] Linnaeus, Dr. Fred. Hasselquist’s reize, p. 292.

[12] R.-A. F. de Réaumur, Art de faire éclorre et d’élever en tout saison des oiseaux domestiques de toutes espèces, dl. 1 (Parijs 1749); R.A.F. de Reaumur, The art of hatching and bringing up domestick fowls of all kinds, at any time of the year (Londen 1750).

[13] Réaumur, Art de faire éclorre, p. 20; The art of hatching, p. 14.

[14] W. Landauer, The hatchability of chicken eggs as influenced by environment and heredity (Connecticut 1961), p. 38-41.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.