Egypte in het werk van Weyerman

Het uitbroeden van kuikens in Caïro (7)

zaterdag 11 juni 2022 – Weyerman maakt in zijn werk graag gebruik van beeldspraak en gaat hier zeer creatief mee om. Hij verzint de mooiste vergelijkingen om het onderwerp van zijn spot belachelijk te maken. In Piet fopt Jan en Jan fopt Piet roept hij in een vergelijking met de vele mannelijke en vrouwelijke heiligen het beeld op van grote aantallen uitgebroede kuikens in Caïro. 

Op zoek naar mogelijke bronnen voor die uitgebroede kuikens blijven we in deze aflevering nog even in de achttiende eeuw. Deze keer gaat het niet om Egyptische maar om Chinese broedovens.

Cornelis de Pauw – Aan het eind van de achttiende eeuw maken we een uitstapje naar China, althans op papier. De Nederlandse historicus Cornelis de Pauw (1739-1799) schrijft in zijn tweedelige Recherches philosophiques sur les Égyptiens et les Chinois (1773) over de overeenkomsten en verschillen tussen Egyptenaren en Chinezen. De Pauw is dan al bekend van zijn boek over de beide Amerika’s uit 1768-1769, maar omdat hij daar zelf nooit is geweest, was zijn werk omstreden.[1] In zijn publicatie over de Egyptenaren en Chinezen verklaart hij echter grondig te werk te zijn gegaan, zoals blijkt uit de Nederlandse vertaling van 1773:

Om alle die gelykenissen en verschillen wél op te helderen, zal ik in breedvoerige onderzoekingen moeten treeden; want zo men zig enkel tot den schyn bepaalen wilde, zou men gevaar loopen van steeds in de oude dwaalingen te blyven.[2]

Een van de onderwerpen die hij bespreekt, is het kunstmatig uitbroeden van eieren. Dit fenomeen zou, naar verluidt, in China en Egypte op identieke wijze gebeuren. Daar is De Pauw het echter niet mee eens. Hij beschouwt het als puur toeval dat zowel de Chinezen als de Egyptenaren met broedovens werken.

[…] indien de Chineesen het konst-broeijen der eijeren thans in gebruik hebben, het bij louter toeval is, dat zy ten dien opzigte gelyken naar de bewooners van Oud-Egypte, alwaar het konst-broeijen met de levenswyze der Priesterlyke klasse, om zo te spreeken, verbonden was.[3]

Hij kent geen andere volken die op deze manier kuikens uitbroeden. Of ze kennen de beginselen van deze broedmethode niet. Of het klimaat leent zich er niet voor, zoals in Noord-Europa, want in Frankrijk is het niet gelukt om eieren kunstmatig uit te broeden. Het was de bedoeling dat Egyptenaren naar Frankrijk zouden reizen om daar het broedproces te begeleiden, aldus De Pauw, maar dat is niet doorgegaan. En als zij waren gegaan, dan zouden zij in verwarring geraakt zijn door de vreemde omgeving en zouden zij als excuus voor het mislukken hebben aangevoerd dat zij hun sjeik niet bij zich hadden. Want de aanwezigheid van die sjeik is erg belangrijk, omdat zonder hem geen kuikens uitgebroed worden (of in ieder geval niet op tijd). De Pauw maakt echter korte metten met deze sjeiks en zet hen neer als kwakzalvers, die zich hiervoor laten betalen door het volk:

Men weet, dat de Arabische Scheics beginnen met zig geheel naakt te ontkleeden, zig op de ovens nederleggen, op het oogenblik als men dezelve heet maakt, en in deze gestalte een gebed opzeggen, daar het volk die kwakzalvers voor betaalt, die hetzelve doen gelooven dat men, zonder hun, geene kiekens op zyn’ tyd krygt.[4]

De Pauw beschrijft vervolgens de Chinese broedmethode. Als bron hiervoor noemt hij een Memorie uit 1754, die ene Eckerberg vanuit China naar de Academie van Stockholm had gestuurd. 

De Chinezen gebruiken geen mest; ze hebben houten kisten die niet op de Egyptische ovens lijken. Het zijn vierkante dozen of bakken, ongeveer een voet hoog (30 cm). Deze zet men op een ijzeren plaat, waaronder het fornuis staat. Dit wordt verwarmd met langzaam brandend hout. Men schikt de eieren op een laag zand, op de bodem van de kist, waarvan men de opening met matten bedekt.

De Chinezen gebruiken alleen eendeneieren voor dit broedproces. Als het vuur maar iets te hoog oplaait, kan het zand zo warm worden dat de jonge eenden twee dagen te vroeg uit het ei komen. De kopers van de kuikens hebben zo hun eigen methode om te zien of het om gezonde, sterke kuikens gaat. Zij hangen de diertjes aan de snavel op en als die hun poten niet bewegen of de vleugels niet uitspreiden maar laten hangen, is dat een bewijs dat zij te snel uitgebroed zijn en niet in leven zullen blijven. Een te snelle procedure of een te hoge temperatuur verzwakt voornamelijk de spieren en de zenuwen.[5]

De Pauw is ervan overtuigd dat de methode om eieren in ovens uit te broeden in Egypte tot in ieder geval het jaar 133 na Christus onbekend was. Aristoteles had het immers over het uitbroeden van eieren in de warmte van de mest, Antigonus zegt enkele eeuwen later hetzelfde, evenals Plinius. Keizer Hadrianus weet ook niet beter of de eieren worden in de mest uitgebroed. Hiervoor verwijst De Pauw naar de brief van Hadrianus aan Servianus (uit de Historiae Augustae), waarin de keizer schrijft: ‘Ik wensch den Egyptenaaren niets anders toe, dan dat zy voortgaan zig met hunne kiekens te voeden, welken zy uitbroeijen op eene wyze, die ik my schaamen zoude u te vertellen’. De Pauw vermoedt dat de Egyptenaren deze broedovens beslist aan Hadrianus hadden laten zien, als zij die hadden gehad.[6]

Juan Gonzales Mendoza – Volgens De Pauw is Juan Gonzales Mendoza (1545-1618) de eerste geweest die over het uitbroeden van eieren in ovens in China heeft geschreven. Dat deed deze Spaanse bisschop en ontdekkingsreiziger in zijn reisbeschrijving uit 1585. Hij is een van de vroegste schrijvers over de geschiedenis van China. Zijn boek was gedurende enkele decennia in Europa hét standaardwerk over China.[7]

De Pauw is kritisch over Mendoza’s beschrijving: ‘Zy, die gelegenheid hebben om Mendoza zelven te leezen, zullen zien, met welk eene onagtzaamheid hy dit gebruik, ’t welk hy uit zyne verbeelding schynt beschreeven te hebben, hadt waargenomen’.[8]

In de Nederlandse vertaling van Mendoza’s boek worden twee methoden beschreven voor het kunstmatig uitbroeden van kuikens. In grote rieten kooien, waar wel 4000 eenden in passen, leggen deze iedere dag eieren in nesten. In de zomer worden de eieren verplaatst en in mest van buffels of eenden gelegd, totdat er kuikens uitkomen:

Sy hebben sommige kouwen van riet, groot ende lanck als de laatste overloop van de Schuyte, alwaar gevoechlycken ontrent vier duysent Eenden inne mogen, die bykans alle dagen Eyeren leggen in eenighe nesten tot dien eynde in veel plaatsen van de korven ghemaackt: de gene die dese handelinge doet, neemt d’Eyeren, ende indien ’t Somer is, soo leyt hy die in de Mis van Buffels, oft van d’Eenden selfs, die seer heet is, ende hy laatse daar inne tot dat hy gelooft datse moghen met pullekens zyn, daar na die wech genomen hebbende, soo breeckt hy die by eenen ’t seffens, vindende in elk zyn eende-pulleken […].[9]

In de koudere perioden van het jaar heeft de mest wat extra warmte nodig en is er een andere vernuftige manier om de eieren uit te broeden. Soms levert deze methode wel 20.000 kuikens op:

Sy verspreyden de mis op sommige groote Matten van riet, leggende d’Eyeren daer op, die met deselve mis bedeckende, daar na voegen sy daar onder oft stroo oft eenige andere materie die ligtelick brant, ende steecken ’t vier daar inne, latende die daar so lange tot dat d’Eyeren verwarmende de pullekens daar in ghekipt werden, daar na breken sy die met de selve neerstigheyt, ende daar uyt komen soo veel pullekens dat elcke matte schijnt een Mieren hoop te wesen.[10]

Bij de laatste methode worden de eieren dus eerst op grote rieten matten gelegd en daarna met mest bedekt. De eieren worden door brandend stro van onderen verwarmd, totdat de kuikens uitgebroed zijn.

Volgens Mendoza wordt bij het Chinese broedproces buffel- of eendenmest gebruikt, terwijl De Pauw juist zegt dat er geen mest wordt gebruikt. Mendoza heeft zijn informatie echter ook uit verschillende bronnen gehaald en heeft niet zelf in China gezien hoe het broedproces functioneert.

Joan Nieuhof – De twee genoemde auteurs hebben aan China nooit een bezoek gebracht, in tegenstelling tot de wereldreiziger Joan Nieuhof (1618-1672). Hij wordt in 1655 door de gouverneur-generaal van de VOC aangesteld als gezant van een handelsmissie naar het hof van de Chinese keizer in Peking. Het verslag van zijn reis wordt in 1665 gepubliceerd. In die tijd waren de rapporten van deze gezantschappen en de verslagen van de jezuïeten de enige Europese informatiebronnen over China.[11] In het hoofdstuk ‘Vogelen’ vertelt Nieuhof over het uitbroeden van eendeneieren in de zuidoostelijke provincie Quandong: 

In ’t landschap Quantung heeft men een ongelooflijken overvloet van Eenden; en zijn ook d’Inwoonders, in die aan te fokken en op te queeken, zonderling naerstigh en vaerdigh. Want alhoewel d’Eenden door gansch Sina overal gehouden worden, zo wordenze evenwel nergens meer aangefokt als in dit landschap. Zy laten noit d’Eenden d’eyren uitbroeden, maar steeken die zeer behendigh in een Oven, die een weinigh warm is gemaakt, of begraven die onder de mist; byna op de zelve wijze, gelijk men zeid dat d’Egiptenaars doen.[12]

De Chinese broedmethoden die Nieuhof noemt, lijken in grote lijnen overeen te komen met die in Egypte (in de mest én in broedovens), alhoewel de indruk gewekt wordt dat de verschillende methodes in China samenhangen met het seizoen. 

Tot slot – De publicatie van Cornelis de Pauw verschijnt wanneer Weyerman al is overleden. Van de beide hier behandelde schrijvers noemt Weyerman alleen Mendoza een keer (in de Maandelijksche ’t zamenspraaken): Mendoza zou een van de schrijvers zijn die menen dat wij de boekdrukkunst aan de Chinezen te danken hebben. Weyerman brengt Mendoza’s naam echter niet in verband met de Chinese broedovens voor kuikens.[13]

In de volgende aflevering van deze artikelenreeks zullen we zien hoe het werk van De Pauw grote invloed heeft gehad op een tabaksverkoper uit Rotterdam, die experimenteert met het kunstmatig uitbroeden van kuikens in zijn achtertuin. – Janny Roos 

Afbeeldingen
(1) Portret van Cornelis de Pauw (anoniem); RKD, IB nummer 81484.
(2) Obelisk ter herinnering aan De Pauw, opgericht op de Domplatz in Xanten, Duitsland. Bron: Wikimedia
(3) Detail van de obelisk met inscriptie. Bron: Wikimedia
(4) Titelprent van: Joan Nieuhof, Het gezantschap der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China (Amsterdam 1665).


[1] [Cornelis de Pauw], Recherches philosophiques sur les Américains, ou mémoires intéressants pour servir à l’histoire de l’espèce humaine (Berlijn 1768-1769).

[2] Cornelis de Pauw, Wysgeerige bespiegelingen over de Egyptenaaren en de Chineesen, dl. 1 (Deventer 1773), p. 1-2. Oorspr. uitgave: [Cornelis de Pauw], Recherches philosophiques sur les Égyptiens et les Chinois (Amsterdam/Leiden 1773).

[3] De Pauw, Wysgeerige bespiegelingen, dl. 1, p. 3.

[4] De Pauw, Wysgeerige bespiegelingen, dl. 1, p. 245-246.

[5] De Pauw, Wysgeerige bespiegelingen, dl. 1, p. 255-256.

[6] De Pauw, Wysgeerige bespiegelingen, dl. 1, p. 246-247.

[7] Wikipedia, lemma Juan González de Mendoza. Het gaat om Mendoza’s reisbeschrijving Historia de las cosas mas notables, ritos y costumbres, del gran reyno dela China (Rome 1585); vertaald als Historie ofte beschryvinge van ’t groote ryck van China (Delft 1656).

[8] De Pauw, Wysgeerige bespiegelingen, dl. 1, p. 255.

[9] Mendoza, Historie ofte beschryvinge van ’t groote ryck van China, p. 280-281.

[10] Mendoza, Historie ofte beschryvinge van ’t groote ryck van China, p. 281-282.

[11] Zie Wikipedia, lemma Joan Nieuhof.

[12] Joan Nieuhof, Het gezantschap der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen keizer van China (Amsterdam 1665), p. 156 (‘Algemeene beschryving van ’t rijk Sina’).

[13] Jacob Campo Weyerman, Maandelyksche ’t zamenspraaken (Amsterdam 1726), p. 404.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.